Duizend jaar Europa V (1800-1900)
3 april 2017

Negentiende Eeuw (1800-1900)
Literatuur

Verslag 9e hoorcollege - semester 5

Inleiding

In dit hoorcollege zal het accent op de poëzie in de Romantiek liggen. Voordat de gedichten van de diverse Europese dichter aan bod komen, wordt nog ingegaan op de kenmerken van de Romantiek in de literatuur.

Kenmerken van de Romantiek

In de literatuur van de Romantiek en met name in de poëzie uit die periode speelt de Weltschmerz een belangrijke rol. Dit komt vooral tot uiting in de Duitse poëzie. In 1821 verscheen van de dichter Georg Philipp Schmidt von Lübeck het gedicht Das Fremdlings Abendlied. Het werk is ook bekend onder de titel De Wanderer van Franz Schubert. Het melancholische gedicht behoort, vooral door de laatste regel en de uitvoering van Schubert tot de bekendste gedichten van de Duitse Romantiek.

Gevoel en fantasie vormen de emotionele lading van de Duitse poëzie. De laatste regel van Schmidt von Lübeck's gedicht luidt: Dort wo du nicht bist, ist das Glück (Waar je niet bent, daar is het geluk te vinden) Het geluk is niet binnen je bereik en daardoor voel je je ongelukkig. Dit gevoel is heel heftig. Denk daarbij aan de dichtregel van Goethe: himmelhoch jauchzend zum Tode betrübt. De gevoelens zwalken heen en weer. De vlucht in de fantasie zorgt ervoor dat de wereld mooier wordt voorgesteld, dan ze in werkelijkheid (Escapisme).

Het IK stelt zich tegenover de maatschappij en de rest van de wereld. Dit individualisme is anti-fatsoen, anti-burgerlijk, onmaatschappelijk, egocentrisch en vol zelfbeklag. Het accent ligt op mijn gevoelens en niet op buitenwereld. Het resultaat van deze zwalkende gevoelens is opstandigheid. Opstandigheid tegen het leven. Dit veroorzaakt onrust en zelfs doodsverlangen. De romantische ziel ziet een vlucht naar de natuur, als een vlucht naar het natuurlijke eeuwige en het ongeordende. Dit komt o.a. tot uiting in de omslag in de tuinarchitectuur. Tuinaanleg in het Frans classicisme is strak en geordend. In de Romantiek ontwikkelt zich de Engelse landschapsstijl. Ook deze vorm van tuinarchitectuur is aangelegd, maar de schijnbare ongeordende aanleg vormt de bron van het denken in de Romantiek. De Engelse tuinarchitectuur wordt aangevuld met ruïnes, tempels en andere follies om de herinnering aan een groots verleden op te roepen.

Het verleden en de historie leveren dan ook de stof voor historische romans. In de 19e eeuw werden verschillende bekende historische romans geschreven.

De fantasie vindt daarnaast ook een uitweg in sprookjes en toekomstverhalen (science-fiction) - Jules Verne. Een ander literair genre dat opkomt in de Romantiek is de humorcultus. Dit genre vormt een uitlaatklep; de eigen narigheid wordt er door gerelativeerd.
Nederlandse vertegenwoordigers zijn:

Religie het zoeken naar het eeuwige en het zich richten op het hiernamaals komt verspreid in veel literair werk voor. De dichter/schrijver zoekt een uitweg uit het hier en nu dat niet voldoet. Een andere vluchtweg is vluchten in drugs, met name opiaten. In Nederland is Willem Bilderdijk bekend om opium gebruik, maar ook in de muziek van de Romantiek vinden componisten die onder invloed van drugs werken schreven: Berlioz - Symphony Fantastique.
Romantiek in de 19e eeuw is dus geen dinertje bij kaarslicht of een boottochtje. In feite zijn de hierboven genoemde kenmerken van de Romantiek nog altijd aanwezig. Deze kenmerken zijn beslist ook te relateren aan onze tijd. Denk hier bij aan het individualisme, het anti-fatsoen, de opstandigheid, het centraal stellen van de natuur, de hernieuwde belangstelling voor de natuur, fantasie in films en videospelletjes als een vlucht uit de werkelijkheid, het cabaret voor humor en ironie, de nieuwe vormen van religieus beleven en het gebruik van en de vlucht in drugs.

Dichters

Novalis (1772-1801)

Friedrich von Hardenberg (1772-1801) pseudoniem: Novalis
bron: upload.wikimedia.org

Novalis is het pseudoniem van Friedrich von Hardenberg. Hij stamde af van oude Duitse adel. De dichter ontleende het pseudoniem aan een oude bijnaam in zijn familie: De novali. Hij bezocht het gymnasium in Eisleben en begon in 1790 aan de rechtenstudie aan de universiteit van Jena waar hij in 1794 cum laude afstudeerde. Kort na zijn studie verlooft hij zich met de 13-jarige Sophie von Kühn. Zijn wereldbeeld wordt in die jaren beïnvloed door zijn studie van de kentheoretische ideeën van Fichte. De dood van zijn 15-jarige verloofde in 1797 grijpt hem aan. Hij gaat natuurwetenschappen en geologie studeren in Freiberg. In 1798 verschijnen zijn eerste gedichten onder de naam Novalis met de titel Blüthenstaub. Na zijn studie in Freiburg werkt hij korte tijd in het directoraat van een zoutonderneming. In de late herfst van 1799 maakt hij in Jena kennis met de schrijvers van de Jenaer Romantiek. In maart 1801 sterft hij aan tuberculose.

Novalis geldt als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Duitse Vroege Romantiek. Al op vroege leeftijd, tijdens zijn studies, bleek dat hij heel belezen was. In zijn werk als dichter/schrijver komt de relatie met zijn studies naar voren. De kerngedachte in zijn literair werk toont een streven naar de "romantisering van de wereld" en een zoeken naar de relatie tussen wetenschap en poëzie. Hij zocht naar een vorm van universele dichtkunst.
Van Novalis zijn de volgende uitspraken bekend:

Poesie ist die große Kunst der Konstruktion der transzendentalen Gesundheit. Der Poet ist also der transzendentale Arzt. Man sucht mit der Poesie, die gleichsam nur das mechanische Instrument dazu ist, innre Stimmungen, und Gemälde oder Anschauungen hervorzubringen – vielleicht auch geistige Tänze etc. Poesie = Gemüterregungskunst. Poesie ist Darstellung des Gemüts – der innern Welt in ihrer Gesamtheit. Aan het totale werk ligt een ontwikkelingsgedacht ten gronde: we zijn op een missie: we zijn geroepen om de aarde te ontwikkelen.

We lezen uit de reader blz 1 Fragment uit Hymnen an der Nacht in de vertaling van Erica Meijers.
Eens, toen ik bittere tranen vergoot - toen mijn in pijn opgeloste hoop vervloog en ik eenzaam bij de dorre heuvel stond die in een nauwe donkere ruimte de gestalte van mijn leven begroef, eenzaam, zoals nog niemand eenzaam was, gedreven door onuitsprekelijke angst, krachteloos, niet meer dan één ellendige gedachte, - hoe ik daar naar hulp omkeek, en niet voor- of achteruit kon, - en met oneindig verlangen aan het vluchtende, uitgedoofde leven hing - toen kwam uit blauwe vertes, uit de hoogte van mijn oude zaligheid een siddering van ochtendgloren - En in één keer scheurde de band van mijn geboorte, het vehikel van het licht - Weg vloog de aardse heerlijkheid en mijn verdriet met haar. Tegelijk vloeide de weemoed in een nieuwe ondoorgrondelijke wereld - Jij nachtbegeestering, hemelse sluimer, kwam over mij. De omgeving tekende zich zacht af - boven haar zweefde mijn vrijgekomen nieuwgeboren geest. De heuvel werd een stofwolk en door die wolk zag ik de lichtende trekken van mijn geliefde - In haar ogen rustte de eeuwigheid - ik greep haar handen en de tranen werden een fonkelende, onverbrekelijke verbinding. Duizenden jaren trokken als onweer weg in de verte - aan haar borst huilde ik opgetogen tranen over het nieuwe leven. Dat was de eerste droom in jou. Hij ging voorbij, maar zijn glans bleef: het eeuwige onwankelbare geloof in de nachthemel en zijn zon, de geliefde.

Bovenstaand citaat is gekopieerd van Bureau de Helling - het wetenschappelijk bureau van Groen Links Op deze site staat ook een uitvoerige toelichting van Erica Meijers over Novalis.

Na het overlijden van zijn verloofde is Novalis mystiek gaan schrijven. Dit fragment laat duidelijk zien wat men in deze periode mooi vond. De kenmerken van de Romantiek komen tot uiting in vergelijking van de donkere nacht met de dag, wat uitdrukking geeft aan een doodsverlangen en verheerlijking van de dood. Veel woorden in dit fragment hebben een negatieve lading, maar Novalis gebruikt ze in positieve zin. Hij zoekt hereniging met zijn geliefde, maar doet dat in heel expliciete bewoordingen, direct en zonder fantasie. Tegenwoordig spreekt dit niet meer aan.

Theodore Storm (1817-1888)

Theodore Storm (1817-188)
bron: www.zum.de

Storm studeerde rechten en was na zijn studie werkzaam als advocaat. In 1843 publiceerde hij samen met Theodor Mommsen een gedichtenbundel. In 1843 vertrok hij noodgedwongen naar Potsdam, waar Eichendorff, Heyse en Fontane ontmoette. Tijdens zijn gedwongen verblijf in Pruisen vestigde hij zijn naam als schrijver en dichter. Hij stamde uit een patriciërsgeslacht, wat hem in staat stelde om zijn schrijverschap ongedwongen uit te oefenen.
Nadat Denemarken in 1864 was verslagen keerde hij naar zijn woonplaats Husum (in Holstein) terug en werkte er als rechter. In 1880 ging hij met pensioen en zijn laatste jaren zijn ook tevens de productiefste. Zijn meesterwerk is Der Schimmelreiter.

Theodore Storm is een vertegenwoordiger van de post-Romantiek. In zijn gedichten beschrijft hij heel accuraat voorwerpen die symbool staan voor innerlijke emotie. Bekende gedichten van Storm zijn "Über die Heide en Die Stadt. Zijn prozawerken hebben iets duisters en onheilspellends, hij beschrijft de alledaagse natuur die daardoor juist een fatale invloed heeft op zijn personages. Het bevat gothic-achtige kenmerken.

We lezen uit de reader blz 1 twee gedichten van Theodore Storm in het Duits. NB. de meeste vertalingen van Storms gedichten zijn zwak

Über die Heide

Über die Heide hallet mein Schritt;
Dumpf aus der Erde wandert es mit.
Herbst ist gekommen, Frühling ist weit –
Gab es denn einmal selige Zeit?
Brauende Nebel geisten umher;
Schwarz ist das Kraut und der Himmel so leer.
Wär ich hier nur nicht gegangen im Mai!
Leben und Liebe – wie flog es vorbei!

Toelichting:
r.1 hallet - echoën
r.3 Herbst - romantische treurigheid
r.4/5 was er ooit een mooie tijd in dit bestaan?
r.7/8 teken van onvervuldheid

Schließe mir die Augen beide

Schließe mir die Augen beide
mit den lieben Händen zu!
Geht doch alles, was ich leide,
unter deiner Hand zur Ruh.
Und wie leise sich der Schmerz
Well' um Welle schlafen leget,
wie der letzte Schlag sich reget,
füllest du mein ganzes Herz.

Toelichting:
Dit is een iets positiever gedicht. Kern: alle pijn verdwijnt als jij erbij bent.
r.8 du kan tweeledig worden opgevat. Het kan een verwijzing zijn naar God, maar ook naar een geliefde.

Extra: In 1852 schreef Storm dit gedicht voor zijn woonplaats Husum. Het gedicht is somber, Husum is geen vrolijke stad, maar uit de laatste strofe blijkt zijn liefde voor de plaats.


Die Stadt
Am grauen Strand, am grauen Meer
Und seitab liegt die Stadt;
Der Nebel drückt die Dächer schwer,
Und durch die Stille braust das Meer
Eintönig um die Stadt.

Es rauscht kein Wald, es schlägt im Mai
Kein Vogel ohn' Unterlass;
Die Wandergans mit hartem Schrei
Nur fliegt in Herbstesnacht vorbei,
Am Strande weht das Gras.

Doch hängt mein ganzes Herz an dir,
Du graue Stadt am Meer;
Der Jugend Zauber für und für
Ruht lächelnd doch auf dir, auf dir,
Du graue Stadt am Meer.

Heinrich Heine (1797-1856)

Heinrich Heine(1797-1856)
bron: upload.wikimedia.org

Heine was van joods afkomst en een zeer geëngageerd dichter. Hij was een strijder voor de vrijheid van het individu. Toch was hij daarnaast zeer burgerlijk in zijn opvattingen. Hij maakte reizen door Engeland, waar hij Marx en Engels ontmoette, en Italië.

We lezen uit de reader blz 2 Die Loreley van Heinrich Heine in het Duits. NB. de bijgeleverde vertalingen zijn alleen gegeven om aan te tonen dat vertalingen vaak niet de essentie van het origineel treffen

Loreley
Ich weiß nicht, was soll es bedeuten,
Daß ich so traurig bin,
Ein Märchen aus uralten Zeiten,
Das kommt mir nicht aus dem Sinn.
Die Luft ist kühl und es dunkelt,
Und ruhig fließt der Rhein;
Der Gipfel des Berges funkelt,
Im Abendsonnenschein.

Die schönste Jungfrau sitzet
Dort oben wunderbar,
Ihr gold'nes Geschmeide blitzet,
Sie kämmt ihr goldenes Haar,
Sie kämmt es mit goldenem Kamme,
Und singt ein Lied dabei;
Das hat eine wundersame,
Gewalt'ge Melodei.


Den Schiffer im kleinen Schiffe,
Ergreift es mit wildem Weh;
Er schaut nicht die Felsenriffe,
Er schaut nur hinauf in die Höh'.
Ich glaube, die Wellen verschlingen
Am Ende Schiffer und Kahn,
Und das hat mit ihrem Singen,
Die Loreley getan.

De nymf Loreley wordt in dit gedicht opgevoerd als femme fatale. Dit soort gedichten waren nauw verbonden met de Rhein-Romantik. De Rijn met haar bochten en stroomversnellingen werd gezien als geheimzinnig en duister. Heel sterk komt dit later naar voren in Das Rheingold van Wagner.
Het gedicht van Heine is door Franz Listz op muziek gezet.

Joseph von Eichendorff (1788-1857)

Joseph von Eichendorf(1788-1857)
bron: upload.wikimedia.org

Joseph von Eichendorff schreef een gedichten-cyclus die door Robert Schumann als Sehnsucht-lieder werd gepubliceerd. Heel leesbaar van von Eichendorff is Het leven van een nietsnut, dat de zwerftocht beschrijft van een individu.

We lezen uit de reader blz 3 In der Fremde van Joseph von Eichendorff

In der Fremde

Aus der Heimat hinter den Blitzen rot
Da kommen die Wolken her,
Aber Vater und Mutter sind lange tot,
Es kennt mich dort keiner mehr.


Wie bald, ach wie bald kommt die stille Zeit,
Da ruhe ich auch, und über mir
Rauscht die schöne Waldeinsamkeit,
Und keiner kennt mich mehr hier.

Toelichting: De donder en de bliksem moeten een sfeer van droefenis opwekken. De dichter komt terug in zijn geboortestad, maar zijn ouders zijn dood en niemand herkent hem meer. In de tweede strofe overdenkt de dichter wat er zal gebeuren als hij er ook niet meer is. Er spreekt doodsverlangen en weemoed uit dit gedicht.

Aleksandr Poesjkin (1799-1837)

Aleksandr Poesjkin(1799-1837)
bron: upload.wikimedia.org

Aleksandr Poesjkin wordt gerekend tot de grootste dichter van de Russisch literatuur uit de 19e eeuw. Hij wordt vaak in een adem genoemd met Leo Tolstoj, Dostojevski, Gontsjarov en Toergenjev en Tsjechov. De 19e eeuw wordt in Rusland gezien als de gouden eeuw van de Russische literatuur.


fig 6.
Glinka - Ruslan en Ludmilla

Poesjkin wordt vooral gegrepen door sprookjes. Bekend is zijn gedicht Ruslan en Ludmilla dat door Glinka op muziek is gezet. Deze video kan alleen rechtstreeks via YouTube.com worden bekeken.

Hij was een zeer bijzonder strijdig schrijver wat leidde tot zijn verbanning uit St.Petersburg. Hij is door een duel om het leven gekomen.

We lezen uit de reader blz 3 een gedicht van Aleksandr Poesjkin in een vertaling van Aleida G.Schot NB. de tweede moderne vertaling laat zien dat vertalen vaak de oorspronkelijke waarde van een gedicht aantast.

Ik had u lief: die liefde is waarschijnlijk
Diep in mijn ziel nog niet geheel gebluscht,
Maar zij was toch te lang voor u al pijnlijk;
Ik wil u niet ontnemen vreugd' en rust.
vertaling: Aleide G. Schot

Tweede vertaling

Ik had u lief, maar zweeg, mocht niets verwachten,
Door schroom en soms door ijverzucht verward,
Ik had u lief, zóó innig, zóó vol smachten,
God gev' u zulke liefde uit een ander hart.

vrije vertaling: Pieter Boulogne, 2012)

Toelichting: De IK went zich tot een onbeantwoorde liefde. Zijn gedachten zijn positief, want op het einde gunt hij haar het beste. Dit is romantische filantropie.
r.8 je had van mij zoveel liefde kunnen krijgen. ik hoop dat je zo iemand vindt.
Dit kan ook ironisch worden opgevat.

Johan Wolfgang von Goethe (1749-1832)

Portret van Goethe in Campagna, Johann Heinrich Wilhelm Tischbein (1786), Städelsches Kunstinstitut,Frankfurt am Main
bron: www.humanistischecanon.nl

In meerdere hoorcolleges in dit 5e semester is de persoon van Goethe naar voren gekomen. Door zijn reizen naar Italië heeft zich zijn romantische dichtkunst verder ontwikkeld. Hij beschrijft deze ontwikkeling als zijn leerjaren, een thema dat ook terugkomt in een van zijn werken Wilhelm Meister's Lehrjaren.

We lezen uit de reader blz 4 Mignon 1 in een vertaling van Matthias Rozemond NB. Het Duitse origineel wordt als extra bijgevoegd.

Ary Scheffer Mignon verlangend naar haar vaderland
bron: upload.wikimedia.org

Mignon 1

Kennst du das Land, wo die Zitronen Blühn,
Im dunklen Laub die Gold-Orangen glühn,
Ein sanfter Wind vom blauen Himmel weht,
Die Myrte still und hoch der Lorbeer steht,
Kennst du es wohl?
Dahin! Dahin,
Möcht ich mit dir, o mein Geliebter, ziehn!

Kennst du das Haus? Auf Säulen ruht sein Dach,
Es glänzt der Saal, es schimmert das Gemach,
Und Marmorbilder stehn und sehn mich an:
Was hat man dir, du armes Kind, getan?
Kennst du es wohl?
Dahin! Dahin
Möcht ich mit dir, o mein Beschützer, ziehn!

Kennst du den Berg und seinen Wolkensteg?
Das Maultier sucht im Nebel seinen weg,
In Höhlen wohnt der Drachen alte Brut,
Es stürzt der Fels und über ihn die Flut,
Kennst du ihn wohl?
Dahin! Dahin
Geht unser Weg! o Vater, laß uns ziehn!

Johann Wolfgang von Goethe (1749 – 1832)


Mignon I (vertaling Matthias Rozemond)

Ken je het land waar de citroenen bloeien,
In donker loof oranjeappels gloeien
Een zoele wind langs blauwe hemel strijkt,’
Hoog de laurier en stil de mirre prijkt?
Ken je het wel?
Daarheen, daarheen
wil ik op reis, mijn lief, met jou alleen!

Ken je het huis? Op zuilen rust het dak,
De zaal is glanzend, licht het oppervlak.
Marmeren beelden staan en zien mij aan:
Wat hebben ze, arm kind, jou aangedaan?
Ken je het wel?
Daarheen, daarheen
wil ik op reis, beschermd door jou alleen!

Ken je het bergpad steil de wolken door?
Het muildier klampt zich aan het mistig spoor.
In grotten huist het oude draakgebroed.
De rots bezwijkt, verzwolgen door de vloed.
Ken je het wel?
Daarheen, daarheen
Op weg, o vader, laat ons gaan meteen!

Toelichting: Mignon is een lief, aardig Italiaans meisje dat wordt ontvoerd door koorddansers en naar Duitsland wordt gebracht.
In het gedicht Migno 1 mijmert het meisjes over haar vaderland en het verlangen naar het land van de citroenen, haar "Heimat". Dat is het romantische element.
In de 3e strofe r.3-4 een verwijzing naar iets griezelig. Dit past in de tijd met hartstocht en enge situaties.

Friedrich Hölderlin (1770-1843)

Friedrich Hölderlin (1770-1843)
bron: upload.wikimedia.org

Ook Hölderlin is in de colleges over filosofie besproken. Hij was een filosofisch dichter die zich richtte op de Griekse oudheid. Volgens de dichter was het verbond tussen mensen en goden verbroken en werd de mensheid gekweld door een romantisch verlangen om de band te herstellen. Zolang die band niet hersteld wordt, kan de mens in deze wereld geen rust vinden.

We lezen uit de reader blz 4 Aan de Schikgodinnen in de vertaling van Albert Verwey

Aan de Schikgodinnen
Slechts éénen zomer gunt, o geweldigen,
een zomer en herfst is genoeg om de zanger's dichtkunst
En éénen herfst tot rijping van zangen mij,
laten rijpen
Dat williger mijn hart, van 't zoete
waardoor het makkelijker wordt om te sterven
Spelen verzadigd, het leven late.
De ziel wie niet op aarde haar godlijk recht
als je je lot niet op aarde kan uitvoeren
Gewerd, rust óók beneden in d' Orkus niet;
dan kom je ook in het dodenrijk niet tot rust komen
Doch mocht ik eens het heilge, mij zoo
laat het me toch gegeven zijn hét gedicht van mijn leven
Na aan het hart, het gedicht volvoeren:
te schrijven en eenmaal een optimaal kunstwerk te scheppen
Tevreê zal 'k gaan, indien ook mijn snarenspel
de dichter zoekt naar dat ene sublieme moment en
Niet met me omlaaggaat; éénmaal
zal dan tevreden sterven. dan heeft hij als een van de goden
Leefde ik als goden, en meer behoeft niet.
geleefd en meer verlangt hij niet.

In de originele versie van Hölderlin

An die Parzen.

Nur Einen Sommer gönnt, ihr Gewaltigen!
Und einen Herbst zu reifem Gesange mir,
Daß williger mein Herz, vom süssen
Spiele gesättiget, dann mir sterbe.

Die Seele, der im Leben ihr göttlich Recht
Nicht ward, sie ruht auch drunten im Orkus nicht;
Doch ist mir einst das Heil'ge, das am
Herzen mir liegt, das Gedicht gelungen;

Willkommen dann, o Stille der Schattenwelt!
Zufrieden bin ich, wenn auch mein Saitenspiel
Mich nicht hinabgeleitet; Einmal
Lebt' ich, wie Götter, und mehr bedarfs nicht.

Biedermeier

De kenmerken van de Romantiek veroorzaakten een tegenbeweging in een lichtere vorm: de Biedermeier Romantiek.
Vooral in het begin van de 19e eeuw stelde deze stroming zich op tegenover de hartstocht die de Romantiek voorstond. De Biedermeier romantici ging juist hun gevoelens uit de weg, die ze als bedriegend ervoeren. Ze waren voorstander van meer getemperde gevoelens en hadden een angst voor de hevige passie. Ze zochten vooral naar de bescheiden levensomstandigheden van de gemiddelde mens. Deze mens streefde immers naar een knus huis, met een tuintje en wat beesten om zich heen. Geluk zat hem niet in het heroïsch, maar in het kleine: huis-boompje-beestje, familie, vrienden en verzamelingen.

Carl Spitzweg - De cactusvriend
bron: wikimedia

De periode ontleent zijn naam aan een serie gedichten van Ludwig Eichrodt Die Gedichte des schwäbischen Schulmeisters Gottlieb Biedermaier und seines Freundes Horatius Treuherz waarin hij de kleinburgerlijke wooncultuur van een dorpsonderwijzer op de hak neemt.
Voorbeelden van gedichten van Eichrodt zijn te vinden op: zgedichte.de
In de schilderkunst is het werk van Carl Spitzweg een voorbeeld. Spitzweg schildert op een licht ironische manier personen die volledig in beslag worden genomen door hun alledaagse gekoesterde bezigheden.
In de literatuur in Nederland vinden we deze schrijfstijl terug bij de dominee/dichters: J.J.L. ten Kate, Hendrik Tollens en Hildebrand (Camera Obscura), waarin met lichte ironie zijn hoofdpersonen neerzet.
De verloedering van de naam Biedermeier is terug te vinden en de bolvormige boeketjes die ook wel biedemijer-boeketjes worden genoemd.

Zwarte Romantiek

Met Zwarte Romantiek wordt de meest extreme vorm van Romantiek beschreven . Een andere benaming is Byroniaanse Romantiek naar de bekendste dichter/schrijver van dit genre: Lord Byron
De Zwarte Romantiek is extreem opstandig en somber en zoekt de nachtzijde van het bestaan. Alles wordt uitvergroot en men geniet van het lijden. In de werken spelen geheimzinnigheid, fatale vrouwen en de duivel een belangrijke rol. Huiveren van genot als bij het zien van een horror-film behoort tot dit genre. Het is een karikaturale uiting van de Romantiek. Denk hierbij aan de verhalen van Edgar Allen Poe.

Lord (George Gordon) Byron (1788-1824)

Lord Byron(1788-1824)
bron: upload.wikimedia.org

Byron was een dandy in de Londense sociëteit. Hij had een biseksuele uitstraling en reisde bijzonder veel. Hij was bevriend met Percy Shelley en politiek geëngageerd. Dat laatste bracht hem ertoe naar Griekenland af te reizen om de Grieken te helpen in hun strijd tegen de Turkse overheersing. Hij is in Griekenland overleden.

Een bekend gedicht van Byron is Childe Harold's Pelgrimage en vertelt in versvorm de omzwervingen jonker Harold. Byron gebruikte een oude versvorm van Edmund Spencer, waarbij elke strofe bestaat uit negen regels met een rijmschema "ababbcbcc".
In Childe Harold's Pelgrimage voert Byron een fictieve figuur op Harold. Deze hoofdpersoon wordt de eerste "Byronic hero." Harold is een grillige, melancholieke en romantische jongeman die een losbandig leven lijdt en de leegheid van zijn leven denkt te compenseren met buitenlandse reizen. De "Byronic hero" heeft alleen verachting voor de mens en is een vrouwenjager.

Soortgelijke personages doken op in de literatuur van andere Europese landen, waaronder Nederland. In Nederland zijn Nicolaas Beets, Adriaan van der Hoop jr. en P.A. de Génestet de vertegenwoordigers van dit genre.

We lezen uit de reader blz 5 en 6 gedeelten uit Darkness (1816) van Lord Byron in een vertaling van Marcel Ozymantra

Ik had een droom die zeker geen drom was,
De heldere zon werd uitgeblazen en de sterren
Zwierven duister in de eeuwige ruimt
Stralenloos en padenlooas, en de ijzige aarde
Sloeg blind en donkereen in de maanloze lucht;
Morgen kwam en ging - en kwam terug om geen dag te brengen....

Toelichting: De dichter ziet de samenleving in staat van ontbinding.
NB. 1816 staat bekend als "het jaar zonder zomer", door de uitbarsting van de Tambora in 1815. De vulkaan blies zoveel zwavel in de atmosfeer dat op de hele wereld de temperatuur daalde. Daarnaast was deze uitbarsting de oorzaak van extreem weer in Noordoost-Amerika en Noord-Europa.

... En oorlog, die momenteel afwezig was geweest
Verzadigde zich weer: een maaltijd werd gekocht
Met bloed en ieder zat humeurig alleen
Zwelgend in somberte: geen liefde gelaten; ...

Toelichting: De laatste regel is een verwijzing naar het macabere, het griezelige

... Matroosvrije schepen dobberden rottend op zee
Hun masten braken stukje bij beetje: terwijl ze vielen
Sliepen ze boven de afgrond zonder deining -
De golven bleven dood; de getijden lagen in hun graven
De maan, hun minnares, had het reeds opgegeven;
De winden waren verdord in de starre lucht
En de wolken vergingen; duisternis had geen nood
Voor hun hulp - Zij was het universum.

Toelichting: Critici meende aanvankelijk dat dit werk een "last man" gedicht was; een apocalyptische vertelling van de laatste mens op aarde. Meer recente kritieken richtten zich meer op de historische context waarin het is geschreven en op de anti-bijbelse tendens van het gedicht.
De duisternis waarin de wereld is gestort doet denken aan een omgekeerd scheppingsverhaal. De morbide strekking was zeer geliefd.

Percy Bysshe Shelley (1792-1822)

Percy Shelley(1792-1822)
bron: upload.wikimedia.org

De meeste dichter uit de Romantiek hebben allemaal een treurig leven geleid en de meeste van hen zijn jong gestorven.
Shelley was een aristocraat, maar werd van de universiteit gestuurd vanwege een pamflet waarin het bestaan van God betwijfelde. De publieke opinie keert zich tegen hem als hij van zijn vrouw wil scheiden en met zijn minnares naar Italië vertrekt. Tijdens een bootreis verdrinkt de dichter. Zijn stoffelijk overschot wordt in aanwezigheid van Lord Byron - ze waren vrienden - verbrand.

In de gedichten van Shelley vinden we het Romantisch idealisme. Er zal geen hoop komen, het menselijk bestaan is een triest bestaan. In de 20e eeuw is dit nog steeds een veel gebruikte thematiek.

We lezen uit de reader blz 6 Ozymandias van Percy Shelley in een vertaling van Jaap Verduyn)

De Ozymandias Colossus digitally restored with the Young Memnon
bron: wikimedia

Ozymandias

Ik sprak een pelgrim uit een oud, moe land,
die zei: Twee benen zonder romp, van rots,
staan in de vlakte... Naast hen, in het zand
verzonken, ligt een stenen kop, wiens trots
en smalend oog, van ouds aan macht gewoon,
bewijst hoezeer de maker heeft bereikt
wat hij beoogde, dat uit stenen, doods,
na eeuwen nog een nors karakter kijkt.
Een opschrift op het grauwe voetstuk geeft:
'Mijn naam in Ozymandias. Ik ben groots
en koning. Ziet mijn werk, o mens, en beeft!'
Maar niets is meer te zien. Vanaf de voet
van dit gevallen koningsstandbeeld streeft
breed, eenzaam zand de einder tegemoet.

Troonsnaam en -titel van Ramses II nesoe-bity: wesermaätra setepenra
bron: www.koningslijst.nl

Toelichting: Dit is een typisch Romantisch gedicht. Alles is vergankelijk en wordt uiteindelijk onder het zand bedolven en uit de geschiedenis gewist. '
Shelley werd geïnspireerd door het omgevallen beeld van Ramses II bij het Rammeseum, de dodentempel in het Dal der Koningen.
Shelley gebruikte de naam voor Ramses die door de oud Griekse geschiedschrijver Diodorus Siculus 'Ozymandias' was overgeleverd in plaats van Ramses' correcte troonsnaam en - titel : nesoe-bity: wesermaätra setepenra (De rechtvaardigheid van Ra is machtig; Gekozen door Ra). bron: Kemet - met dank aan Huub Pragt

Johan Keats (1795-1821)

John Keats(1795-1821)
bron: upload.wikimedia.org

Keats is de meest geanalyseerde Engelse dichter. Hij was vroeg wees, sloot een ongelukkig huwelijk, was ongelukkig in de liefde en had een slechte gezondheid: een typische vertegenwoordiger van de Romantiek.

We lezen uit de reader blz 7 La belle dame sans merci van John Keats in vertaling van Peter Verstegen met daarnaast het Engelse origineel

La Belle Dame sans merci
La Belle Dame sans merci(vertaling)
O what can ail thee, knight-at-arms,
Alone and palely loitering?
The sedge has withered from the lake,
And no birds sing.

'Geharnast ridder, ach, wat scheelt je,
Jij bleek en eenzaam zwerveling?
De biezen sterven af in 't meer en
Geen vogel zingt

O what can ail thee, knight-at-arms,
So haggard and so woe-begone?
The squirrel’s granary is full,
And the harvest’s done.
Geharnast ridder, ach, wat scheelt je,
Zo weggeteerd en diep gekweld?
De eekhoorn heeft zijn schuren vol en
De oogst is van 't veld.

I see a lily on thy brow,
With anguish moist and fever-dew,
And on thy cheeks a fading rose
Fast withereth too.

Je voorhoofd laat een lelie zien,
Zo klam van angst, bedauwd door koorts,
En op je wangen staat een roos
Die snel verdort.'

I met a lady in the meads,
Full beautiful, a fairy’s child;
Her hair was long, her foot was light,
And her eyes were wild.

'In grazig land vond ik een vrouw,
Zo schoon was zij, Een feeënkind,
Haar haar was lang, haar tred was licht,
Haar blik ontzind.

I made a garland for her head,
And bracelets too, and fragrant zone;
She looked at me as she did love,
And made sweet moan

Ik vlocht van bloemen krans en band
Voor om haar hoofd, haar leest, haar pols;
Zij keek mij aan met zoet gekreun.
Zo liefdevol.

I set her on my pacing steed,
And nothing else saw all day long,
For sidelong would she bend, and sing
A faery’s song.

Ik nam haar op mijn snelle ros,
Oog voor iets anders had ik niet,
Zij boog zich steeds opzij en zong
Een feeënlied.

She found me roots of relish sweet,
And honey wild, and manna-dew,
And sure in language strange she said—
‘I love thee true’.

Zij vond mij wortels, fijn van smaak,
En honing wild en mannadauw,
En in een vreemde taal sprak zij:
"Ik hou van jou."

She took me to her Elfin grot,
And there she wept and sighed full sore,
And there I shut her wild, wild eyes
With kisses four.

Zij bracht mij naar haar elfengrot,
En staarde maar en zuchtte zwaar:
Haar ogen wild, met kussen vier
Sloot ik haar daar.

And there she lullèd me asleep,
And there I dreamed—Ah! woe betide!—
The latest dream I ever dreamt
On the cold hill side.

Haar zingen suste mij in slaap,
Daar droomde ik toen -- Wee mijn ziel!
De laatste droom door mij gedroomd
Op de heuvel kil.

I saw pale kings and princes too,
Pale warriors, death-pale were they all;
They cried—‘La Belle Dame sans Merci
Hath thee in thrall!’

'k Zag bleke vorsten, prinsen bleek,
Strijders zo bleek, zo doods als 't graf,
Hun kreet: "La belle Dame sans Merci
Maakte jou slaaf."

I saw their starved lips in the gloam,
With horrid warning gapèd wide,
And I awoke and found me here,
On the cold hill’s side.

Bij schemer zag 'k hun dorre mond,
Bar waarschuwend, geopend wijd,
Werd wakker, op de heuvel kil
Bevond ik mij.

And this is why I sojourn here,
Alone and palely loitering,
Though the sedge is withered from the lake,
And no birds sing.

Dat is waarom ik hier verblijf,
Een bleek en eenzaam zwerveling.
Al stierf de bies in 't meer terwijl
Geen vogel zingt.'

Toelichting: Het gaat over een femme fatale, vergelijkbaar met de tovenares Circe uit de Odysseia. De eerste drie strofen zijn een lange vraag. De volgende strofe (r.13-16) bevat een verwijzing naar een sprookjesfiguur. De volgende strofen zijn het antwoord. De zwerver - metafoor voor de romanticus - uit zich in zelfbeklag. Dit soort thema's werden niet door de dichters uitgevonden, maar in een andere vorm gebruikt.
Een samenvatting en een analyse van het gedicht is te vinden op: www.cliffsnotes.com - keats-poems

Symbolisme

Aan het einde van 19e eeuw ontstond in Frankrijk de stroming van het Symbolisme. Dit was een reactie of het Realisme in de dichtkunst. De dichters van het symbolisme waren van mening dat poëzie suggesties moest oproepen door het gebruik van metrum en klank. Toch had ook het symbolisme een pessimistische levenshouding en neigde het naar decadentie. Ook het ongewone en het onbewuste speelde een rol in het symbolisme. De stroming waaiert uit naar de rest van Europa. In Nederland is Willem Kloos een vertegenwoordiger van het symbolisme.

Poètes maudits

De naam "Poètes maudits" is de titel van een bloemlezing van Paul Verlaine. Hij brengt daarin de gedichten van dichters van zijn generatie samen, waaronder Tristan Corbière, Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud, Stéphane Mallarmé, Comte de Lautréamont en Gérard de Nerval.

De term 'poètes maudits' is de latere omschrijving van een groep maatschappelijk onaangepaste dichters. Zij zijn door omstandigheden of door eigen schuld aan de zelfkant van de maatschappij beland. De leden van deze groep vertegenwoordigen het conflict tussen het individu en de maatschappij. Het zijn literair miskende en/of sociaal mislukte dichters. In hun werk richtten ze zich op decadente thema's, zoals ziekte, depressie, verslaving en perversie. Onder invloed van het symbolisme vinden bij deze dichters ook vormvarianten als dichtkunst.

Paul Verlaine (1844-1896)

Paul Verlaine(1844-1896)
bron: upload.wikimedia.org

Verlaine volgde een rechtenstudie, maar was verslaafd aan drank. Hij had een relatie met Arthur Rimbaud. Later conformeert hij zich iets meer naar het burgerlijk milieu. Als lid van de 'poètes maudits' behoorde hij tot de grote dichters van het decadentisme en symbolisme.

We lezen uit de reader blz 8 het gedicht Najaarsdeuntje van Paul Verlaine in de vertaling van Joris Diels. NB. Het originele Chanson d'automne is ernaast opgenomen.

Chanson d'automne

Najaarsdeuntje

Les sanglots longs
Des violons
De l’automne
Blessent mon coeur
D’une langueur
Monotone.

Het stage klagen
der najaarsdagen
prangt mij het hart,
als klank van snaren
die weemoed baren
en doffe smart.

Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l’heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure

Ik hoor het tikken
der klok en snikken
breken zich baan,
nu het verleden
komt aangegleden
met traan na traan.

Et je m’en vais
Au vent mauvais
Qui m’emporte
Deçà, delà,
Pareil à la
Feuille morte.

En 'k ga om 't even
waarheen gedreven
door weer en wind,
als dor gebladert
tot de ure nadert
dat 'k vrede vind.

Toelichting: Het gedicht druk het gevoel uit geen greep te hebben op het leven. Verlaine heeft heel bewust aandacht besteed aan het gebruik van klank en ritme, wat kenmerkend is voor het symbolisme. Belangrijk was het oproepen van sfeer.

Charles Baudelaire ( 1821-1867)

Charles Baudelaire(1821-1867)
bron: upload.wikimedia.org

Baudelaire was een dichter met een gekwelde persoonlijkheid en leidde aan zelfhaat. Hij was ook een revolutionair tijdens de revolte in 1848. Hij wordt gezien als een voorloper van decadentisme.

We lezen uit de reader blz 8 het gedicht De Blinden van Charles Baudelaire in een vertaling van Joris Diels. NB. Het originele Les Aveugles is ernaast opgenomen.

Les aveugles

De blinden

Contemple-les, mon âme ; ils sont vraiment affreux !
Pareils aux mannequins, vaguement ridicules ;
Terribles, singuliers comme les somnambules,
Dardant on ne sait où leurs globes ténébreux.

Wend je niet af, mijn ziel, al zijn zij ook schrikbarend:
als marionetten gaan ze, aan touwtjes voortbewegen,
of als slaapwandelaars, die we niet wekken mogen,
met lege blikken in een lege verte starend.

Leurs yeux, d'où la divine étincelle est partie,
Comme s'ils regardaient au loin, restent levés
Au ciel ; on ne les voit jamais vers les pavés
Pencher rêveusement leur tête appesantie.

Van 't goddelijk licht beroof, verheffen zich hun ogen
steevast ten hemel, met onuitgesproken vragen;
en nimmer ziet men hen - of hen geen zorgen plagen! -
't hoof in gedachten naar de straatstenen gebogen.

Ils traversent ainsi le noir illimité,
Ce frère du silence éternel. Ô cité !
Pendant qu'autour de nous tu chantes, ris et beugles,

Zo zoeken zij hun weg door de eindeloze nacht,
die eeuwige stilte lijkt. Terwijl het stadsgewemel
volop om ons te keer gaat, zingt en lacht en raast,

Eprise du plaisir jusqu'à l'atrocité,
Vois, je me traîne aussi ! mais, plus qu'eux hébété,
Je dis : Que cherchent-ils au Ciel, tous ces aveugles ?

tot walgens toe naar pret en tierigheid op jacht,
sukkel ik voort als zij; maar mèè`r dan zij verdwaasd,
vraag ik: - O, blinden, wàt, wat zoekt gij in de hemel?

Toelichting: Dit gedicht slaat terug op de Parabel van de Blinden van Pieter Bruegel de Oude. Het schilderij is een verwijzing naar Mattheus 15:14 ev, waarin Jezus de farizeeërs vergelijkt met blinden die blinden leiden. Baudelaire hanteert het beeld van de blinden als metafoor voor de zoekende mensheid. In de laatste terzine valt de chute, waar de dichter zich afvraagt ook ik ben als een blinde in deze wereld.

Stéphane Mallarmé (1842-1898)

Stéphane Mallarmé(1841-1898)
bron: upload.wikimedia.org

In Mallarmé's gedichten komt de rusteloosheid naar voren. Dichtkunst geeft de verplichting om dierbaren te verlaten en steeds weer te gaan zwerven.

We lezen uit de reader blz 8 het gedicht Zeewind van Stéphane Mallarmé in een vertaling van Joris Diels. NB. Het origineel Brise marine is er naast opgenomen.

Brise marine
Zeewind

La chair est triste, hélas ! et j’ai lu tous les livres.
Fuir ! là-bas fuir! Je sens que des oiseaux sont ivres
D’être parmi l’écume inconnue et les cieux !
Rien, ni les vieux jardins reflétés par les yeux
Ne retiendra ce coeur qui dans la mer se trempe
Ô nuits ! ni la clarté déserte de ma lampe
Sur le vide papier que la blancheur défend
Et ni la jeune femme allaitant son enfant.
Je partirai ! Steamer balançant ta mâture,
Lève l’ancre pour une exotique nature !

Het vlees is triest, eilaas! en 'k heb àlles gelezen.
Vluchten! ver weg! Ik weet zeevogels dronken zweven
tussen ongrijpbaar schuim en ruimten hemelhoog!
Niets, de oude tuinen niet, weerkaatst in 't dromend oog,
weerhoudt dit hart, dat met de golven mee wil deinen;
en, nacht, ook niet mijn lamp, die eenzaam licht laat schijnen
op 't onbeschreven blad, door maagdelijkheid behoed;
zelfs niet de jonge vrouw, die 't zuigend kindje voedt.
Ik ga! Stomer, genoeg gedobberd in de rede, -
de trossen los! Weg, naar uitheemse heerlijkheden!

Un Ennui, désolé par les cruels espoirs,
Croit encore à l’adieu suprême des mouchoirs !
Et, peut-être, les mâts, invitant les orages,
Sont-ils de ceux qu’un vent penche sur les naufrages
Perdus, sans mâts, sans mâts, ni fertiles îlots …
Mais, ô mon coeur, entends le chant des matelots !

Een doffe weemoed, al zo vaak teleurgesteld,
hoopt op het wuiven nog bij 't opperste vaarwel!
Maar wàt, als masten prooi van storm en bliksem worden
en krakend over wrak en schipbreuk nederstorten?
Geen masten meer, geen schip, geen blauw-lokkend verschiet ...
Maar de matrozen, hoor, mijn hart, o hoor hun lied!


fig 19.
Days are numbered (The Traveller)Alan Parsons Project

Toelichting: Dit gedicht geeft aan dat de dichter een rusteloze ziel heeft die steeds op de vlucht is. Het gedicht deed me denken aan een moderne uitvoering van The Alan Parson Project: Days are numbered (The Traveller) voor de lyriek zie: Days are numbered (The Traveller) Dit soort moderne versie van het verlangen naar een zwervend bestaan maakt duidelijk dat romantische gevoelens ook in onze tijd nog altijd springlevend zijn.

Arthur Rimbaud (1854-1891)

Arthur Rimbaud(1854-1891)
bron: upload.wikimedia.org

Rimbaud schreef Le bateau ivre (het dronken schip) op 16 jarige leeftijd na een relatie met Paul Verlaine. Nadat aan deze relatie een einde is gekomen leidt Rimbaud een zwervend bestaan zonder nog één gedicht te schrijven.
Volgens Rimbaud is de dichter een ziener die iets suggereert. Hij heeft een enorme invloed uitgeoefend op moderne dichters en songwriters als Jim Morrison, Patti Smith and Bob Dylan.

We lezen uit de reader blz 9 het gedicht Dronken schip van Arthur Rimbaud in een vertaling van Joris Diels. Omdat het gedicht in de vertaling slecht 14 kwatrijnen omvat is hieronder de integrale versie (25 kwatrijnen) van het Franse origineel opgenomen.

Le bateau ivre
Het dronken schip
Comme je descendais des Fleuves impassibles,
Je ne me sentis plus guidé par les haleurs :
Des Peaux-Rouges criards les avaient pris pour cibles,
Les ayant cloués nus aux poteaux de couleurs.

Terwijl ik zeewaarts gleed op rimpelloze stromen
waren mijn slepers plots verdwenen in het woud;
Roodhuiden hadden hen schril onder schot genomen
en naakt gespijkerd aan het bonte totem-hout

J’étais insoucieux de tous les équipages,
Porteur de blés flamands ou de cotons anglais.
Quand avec mes haleurs ont fini ces tapages,
Les Fleuves m’ont laissé descendre où je voulais.

Het was mij of ik nooit van schepen had geweten,
met Engelse katoen en Vlaanders graan aan boord.
Eenmaal mijn slepers weg en stil de luide kreten
droegen de stromen mij waarhen ik wilde voort.

Dans les clapotements furieux des marées,
Moi, l’autre hiver, plus sourd que les cerveaux d’enfants,
Je courus ! Et les Péninsules démarrées
N’ont pas subi tohu-bohus plus triomphants.

De branding lokte mij en op 't onstuimig klotsen
liet ik, van 't winter nog in windselen gehuld,
mij gierend gaan! En nooit nog daverden de rotsen
onder zulk triomfant, oer-wereldlijk tumult

La tempête a béni mes éveils maritimes.
Plus léger qu’un bouchon j’ai dansé sur les flots
Qu’on appelle rouleurs éternels de victimes,
Dix nuits, sans regretter l’oeil niais des falots !

De stormen zegenden mijn zeedoop, en de baren
die schuimerbende die zelden een prooi ontziet
tilden mij nachtenlang dansende door gevaren,
en 't domme knipogen der bakens miste ik niet!

Plus douce qu’aux enfants la chair des pommes sûres,
L’eau verte pénétra ma coque de sapin
Et des taches de vins bleus et des vomissures
Me lava, dispersant gouvernail et grappin.

Et dès lors, je me suis baigné dans le Poème
De la Mer, infusé d’astres, et lactescent,
Dévorant les azurs verts ; où, flottaison blême
Et ravie, un noyé pensif parfois descend ;

Où, teignant tout à coup les bleuités, délires
Et rhythmes lents sous les rutilements du jour,
Plus fortes que l’alcool, plus vastes que nos lyres,
Fermentent les rousseurs amères de l’amour !

Je sais les cieux crevant en éclairs, et les trombes
Et les ressacs et les courants : je sais le soir,
L’Aube exaltée ainsi qu’un peuple de colombes,
Et j’ai vu quelquefois ce que l’homme a cru voir !

J’ai vu le soleil bas, taché d’horreurs mystiques,
Illuminant de longs figements violets,
Pareils à des acteurs de drames très antiques
Les flots roulant au loin leurs frissons de volets !

J’ai rêvé la nuit verte aux neiges éblouies,
Baiser montant aux yeux des mers avec lenteurs,
La circulation des sèves inouïes,
Et l’éveil jaune et bleu des phosphores chanteurs !

J’ai suivi, des mois pleins, pareille aux vacheries
Hystériques, la houle à l’assaut des récifs,
Sans songer que les pieds lumineux des Maries
Pussent forcer le mufle aux Océans poussifs !

J’ai heurté, savez-vous, d’incroyables Florides
Mêlant aux fleurs des yeux de panthères à peaux
D’hommes ! Des arcs-en-ciel tendus comme des brides
Sous l’horizon des mers, à de glauques troupeaux !

J’ai vu fermenter les marais énormes, nasses
Où pourrit dans les joncs tout un Léviathan !
Des écroulements d’eaux au milieu des bonaces,
Et les lointains vers les gouffres cataractant !

Glaciers, soleils d’argent, flots nacreux, cieux de braises !
Échouages hideux au fond des golfes bruns
Où les serpents géants dévorés des punaises
Choient, des arbres tordus, avec de noirs parfums !

J’aurais voulu montrer aux enfants ces dorades
Du flot bleu, ces poissons d’or, ces poissons chantants.
– Des écumes de fleurs ont bercé mes dérades
Et d’ineffables vents m’ont ailé par instants.

Parfois, martyr lassé des pôles et des zones,
La mer dont le sanglot faisait mon roulis doux
Montait vers moi ses fleurs d’ombre aux ventouses jaunes
Et je restais, ainsi qu’une femme à genoux…

Presque île, ballottant sur mes bords les querelles
Et les fientes d’oiseaux clabaudeurs aux yeux blonds.
Et je voguais, lorsqu’à travers mes liens frêles
Des noyés descendaient dormir, à reculons !

Or moi, bateau perdu sous les cheveux des anses,
Jeté par l’ouragan dans l’éther sans oiseau,
Moi dont les Monitors et les voiliers des Hanses
N’auraient pas repêché la carcasse ivre d’eau ;

Libre, fumant, monté de brumes violettes,
Moi qui trouais le ciel rougeoyant comme un mur
Qui porte, confiture exquise aux bons poètes,
Des lichens de soleil et des morves d’azur ;

Qui courais, taché de lunules électriques,
Planche folle, escorté des hippocampes noirs,
Quand les juillets faisaient crouler à coups de triques
Les cieux ultramarins aux ardents entonnoirs ;

Moi qui tremblais, sentant geindre à cinquante lieues
Le rut des Béhémots et les Maelstroms épais,
Fileur éternel des immobilités bleues,
Je regrette l’Europe aux anciens parapets !

J’ai vu des archipels sidéraux ! et des îles
Dont les cieux délirants sont ouverts au vogueur :
– Est-ce en ces nuits sans fonds que tu dors et t’exiles,
Million d’oiseaux d’or, ô future Vigueur ?

Mais, vrai, j’ai trop pleuré ! Les Aubes sont navrantes.
Toute lune est atroce et tout soleil amer :
L’âcre amour m’a gonflé de torpeurs enivrantes.
Ô que ma quille éclate ! Ô que j’aille à la mer !

Si je désire une eau d’Europe, c’est la flache
Noire et froide où vers le crépuscule embaumé
Un enfant accroupi plein de tristesse, lâche
Un bateau frêle comme un papillon de mai.

Je ne puis plus, baigné de vos langueurs, ô lames,
Enlever leur sillage aux porteurs de cotons,
Ni traverser l’orgueil des drapeaux et des flammes,
Ni nager sous les yeux horribles des pontons.

Rue Férou, Paris met Le bateau ivre van Rimbaud
bron: wikimedia

Toelichting: Belangrijk is om bij het lezen van dit gedicht uit te gaan vanuit het perspectief van het schip. In Parijs is in de Rue Férou het volledige gedicht op een muur afgedrukt.

Paul Valéry (1871-1945)

Paul Valèry(1871-1945)
bron: upload.wikimedia.org

Valéry studeert rechten en maakt als twintiger kennis met de poëzie van Stéphane Mallarmé. Hij publiceert een aantal gedichten, maar stopt met dichten in 1892. Pas in 1917 keert hij tot de dichtkunst terug. Na de Eerste Wereldoorlog wordt hij lid van de Académie française.

We lezen uit de reader blz 9 De bij van Paul Valéry in een vertaling van Joris Diels. NB. de originele Franse versie is ernaast overgenomen.

L'abeille
À Francis de Miomandre

De Bij
Voor Francis de Miomandre

Quelle, et si fine, et si mortelle,
Que soit ta pointe, blonde abeille,
Je n’ai, sur ma tendre corbeille,
Jeté qu’un songe de dentelle.

Alleen een kanten waas verheelde
- hoe scherp en schielijk, blonde bij,
het steken van uw angel zij -
mijn poezelige boezemweelde.

Pique du sein la gourde belle,
Sur qui l’Amour meurt ou sommeille,
Qu’un peu de moi-même vermeille,
Vienne à la chair ronde et rebelle !

Nu prik de welige pompoen,
waarop de liefde dreigt te sterven,
om 't rond, onwillig vlees te verven
met enig eigen vermiljoen.

J’ai grand besoin d’un prompt tourment :
Un mal vif et bien terminé
Vaut mieux qu’un supplice dormant !

Een snelle kwelling! - want ik weet:
een felle, welbepaalde pijn
is beter dan een knagend leed.

Soit donc mon sens illuminé
Par cette infime alerte d’or
Sans qui l’Amour meurt ou s’endort !

Moge mijn zin verhelderd zijn
door dat geringe goudalarm
dat liefde levend houdt en warm.

Toelichting: Dit gedicht uit 1919 is een verhaaltje. De bij wordt toegesproken en gevraagd om te steken. De bij is hier de metafoor voor de heftige stille liefde en de kwelling en een verlangen naar een groots en meeslepend leven.

Literair proza

Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) (1820-1887)

Multatuli (Eduard Douwes Dekker)(1820-1887)
bron: upload.wikimedia.org
Omslag van een van de eerste drukken van Max Havelaar
bron: upload.wikimedia.org

Multatuli is de bekende schrijver van de Max Havelaar, of de koffij-veilingen van de Nederlandsche Handelsmaatschappij.
De schrijver Eduard Douwes Dekker die het boek uitbracht onder het pseudoniem Multatule ('Ik heb veel (leed) gedragen') ging in 1838 naar Nederland-Indië waar hij werd aangesteld als assistent-resident. Hij was een idealist een wereldverbeteraar en wilde opkomen voor de inlandse bevolking. Hij werd uit de ambtelijke dienst ontslagen en keerde terug naar Nederland waar hij in één maand heel gepassioneerd en geëngageerd de Max Havelaar schreef.
Het is een heel romantisch boek. Het is een rommelige verzameling van verhalen over Batavus Droogstoppel (het fantasieloze hoofd van een Amsterdamse koffiemakelaardij, de personificatie van de domme, burgerlijke zakenman) en zijn relatie met Sjaalman (Douwes Dekker) Het verhaal springt voortdurend heen en weer, maar door de schrijfstijl weet Douwes Dekker de aandacht van de lezer vast te houden.

We lezen uit de reader blz 10 t/m 14 - fragmenten uit hoofstuk 1, hoofdstuk 8 en hoofdstuk 10.

hoofdstuk 1
De introductie van Batavus Droogstoppel. Hij stelt zich voor en begint meteen met zich te verontschuldigen voor het boek. Droogstoppel is een fantasieloze man met uitgesproken meningen over literatuur en met name de dichtkunst.

hoofdstuk 8
("Toespraak tot de hoofde van Lebak")
Hierin vinden Douwes Dekkers idealisme terug. Zijn drang om de inlandse bevolking te beschermen tegen de willekeur van de inlandse hoofden, met name de Regent.
Zijn manier van aanspreken van de inlandse hoofden en de Regent die zijn meerdere is, getuigt van grote diplomatieke gaven. Door de situatie in Lebak zeer positief voor te stellen, wil Max Havelaar de inlandse hoofden en de Regent winnen voor zijn idealisme.

hoofdstuk 10
In dit hoofdstuk neemt de schrijver zelf het woord. Eerst nog bedankt hij de samensteller van het boek: de Duitser Stern die als tijdelijke kracht bij Last & Co stage loopt.
Als Droogstoppel het woord wil nemen, dient hij hem stevig van repliek:

"Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlijke femelarij. Ik heb u geschapen ... ge zijt opgegroeid tot een monster onder mijn pen ... ik walg van mijn eigen maaksel: stik in koffi en verdwijn!"

Dan richt de schrijver zich tot de lezers:
"Ja, ik, Multatuli 'die veel gedragen heb' neem de pen op. Ik vraag geen verschoning voor den vorm van mijn boek. Die vorm kwam mij geschikt voor ter bereiking van mijn doel. ...

... En in de tweede plaats: ik wil gelezen worden
Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden, die verplicht zijn te letten op de teekenen des tijds ... door letterkundigen, die toch ook een 't boek moet inzien waarvan men zoveel kwaads spreekt ... door handelaren, die belang hebben bij de koffiveilingen ... door kameniers, die me huren voor weinige centen ... door Gouverneurs-generaal in ruste ... door Ministers in bezigheid ... door de lakeien van die Excellentien ... door bidpredikers, die more majorum zullen zeggen dat ik den Almachtigen God aantast, waar ik slechts opsta tegen 't godje dat zij maakten naar hun beeld ... door duizenden en tienduizenden van exemplaren van het droogstoppelras, die - voortgaande hun zaakjes op de bekende wijs te behartigen - 't hardst zullen meeschreeuwen over de mooijigheid van m'n geschrijf ... door de leden der Volksvertegenwoordiging, die weten moeten wat er omgaat in 't groote Rijk over zee, dat behoort tot het Rijk van Nederland ...

Aan het eind van dit hoofdstuk spreekt Douwes Dekker koning Willem III persoonlijk aan. Dat was heel moedig omdat dit kon worden uitgelegd als majesteitsschennis.
...Want aan U draag ik mijn boek op, Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins ... meer dan Prins, Groothertog en Koning ... Keizer van 't prachtige rijk van Insulinde dat zich slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd ...
Aan U durf ik met vertrouwen vragen of 't uw keizerlijke wil is:
Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slijmeringen en Droogstoppels?
En dat daarginds Uw meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?

Voor de geschiedenis van de verschillende drukken van de Max Havelaar zie Wikipedia NL

Sprookjes

In de periode van de romantiek groeit de belangstelling voor sprookjes. Binnen dit genre kan onderscheid worden gemaakt in:

  • volkssprookjes. bevatten veel symboliek en werden zelfs mogelijk al in de bronstijd verteld. Aanvankelijk werden deze verhalen mondeling overgeleverd. Slechts sporadisch werd er iets opgeschreven.
    Voorbeelden:
    - De verhalen uit 1001 nacht
    - De Pentamerone een verzameling van Napolitaanse sprookjes van de Giambattista Basile.
    - Contes de ma mère l'Oye
    - De sprookjes van Charles Perrault, waaronder: Roodkapje en Assepoester
    - De gebroeders Grimm. Zij waren taalkundigen die onderzoek deden naar de oorsprong van taal. Tijdens dit onderzoek stuitten ze op vertellingen die ze bundelden in Kinder- und Hausmärchen: Hans en Grietje, Vrouw Holle. Naast hun bekendheid als verzamelaars van sprookjes hebben de gebroeders Grimm ook een Deutsche Grammatik en Deutsches Wörterbuch samengesteld.
  • cultuursprookjes
    - één auteur
    - mist vaak het optimisme van het volkssprookje
    - desillusie en pessimisme vormen een kenmerk
    - Hans Christan Anderson: het lelijke jonge eendje. De zwaan in dit verhaal is Anderson zelf. Wereldberoemd verhaal met eens sterke symbolische lading.
    - Oscar Wilde: de gelukkige prins
    - in Nederland: Frederik van Eeden: de kleine Johannes, Louis Couperus, Henriette van Eyck en Godfried Bomans.

Oscar Wilde (1854-1900)

Oscar Wilde(1854-1900)
bron: upload.wikimedia.org
The Happy Prince door Oscar Wilde
bron: i.harperapps.com

Wilde was een estheticus, een symbolist, maar ook een dandy en homoseksueel. De werken getuigen van een uitgesproken taalgebruik. Naast griezelromans als The picture of Dorian Grey, schreef hij sprookjes als uitlaatklep.

We lezen uit de reader 15 t/m 19 De Gelukkige Prins van Oscar Wilde in een vertaling van Margareth Lee.

Samenvatting:
Op een hoge pilaar staat in een stad een beeld van een prins. Deze prins leidde ooit een zorgeloos leven in Sanssouci en werd vereeuwigd in een prachtig standbeeld, geheel voorzien van bladgoud, een robijn in het gevest van zijn zwaard en twee saffieren als ogen. Een zwaluw die, vanwege een dwaze verliefdheid op een rietstengel, vergeten is op tijd naar het zuiden af te reizen, nestelt zich aan de voet van het beeld. Hij (of zij) constateert dat de prins droevig is en besluit hem te helpen door op zijn verzoek verschillende arme lieden in de stad te helpen door hun het robijn uit zijn zwaard, de saffieren uit zijn ogen en uiteindelijk ook het bladgoud te schenken. Na zijn laatste actie bezwijkt de trouwe zwaluw van kou en uitputting, waarop het hart van de prins breekt. Het stadsbestuur besluit het vervallen beeld om te smelten. Het hart wil echter niet smelten in het vuur van de smid en belandt op de vuilnishoop, naast de restanten van de zwaluw. Als God aan een van zijn engelen vraagt Hem de twee voornaamste zaken uit de stad te brengen, blijken dat het hart van de prins en de vergane zwaluw... (bron: Wikipedia NL - The Happy Prince )

... Hij werd heel erg bewonderd. Een gemeenteraadslid, die graag kunstzinnig wilde lijken, merkte op: 'Hij is zo mooi als een weerhaan. Alleen lang niet zo nuttig,' voegde hij eraan toe, uit angst dat de mensen zouden denken dat hij onpraktisch was. ...

Toelichting: Wilde hanteert hier ironie
...'Hij lijkt op een engel,' zeiden de weeskinderen, terwijl ze uit de kerk kwamen, gekleed in hun helderrode mantels en schone witte schortjes. 'Hoe weten jullie dat?'vroeg de wiskunde leraar. 'Jullie hebben er nog nooit eentje gezien.' 'O, maar dat hebben we wel, in onze dromen,' antwoordden de kinderen. De wiskunde leraar fronste en keek heel streng, want hij was er geen voorstander van dat kinderen droomden....

Toelichting: Maatschappij kritische opmerkingen.
...'Toen ik nog leefde en een mensenhart had, wist ik niet wat tranen waren,' antwoordde het beeld. 'Want ik woonde in het paleis van Sans-Souci, waar verdriet niet binnen mag komen. Overdag speelde ik met mijn vrienden in de tuin en 's avonds dansten we in de Grote Zaal. Om de tuin heen was een hele hoge muur, maar ik wilde niet weten wat er achter lag. Alles om me heen was zo prachtig. Mijn hofhouding noemde me de gelukkige prins en ik was ook echt gelukkig, als plezier geluk genoemd kan worden. Zo leefde en stierf ik. En nu ik dood ben, hebben ze me hier zo hoog neergezet dat ik alle lelijkheid en ellende van mijn stad kan zien. En hoewel mijn hart van lood is gemaakt, kan ik niet anders dan huilen....
Toelichting: Dit gedeelte is de eigenlijke essentie van het verhaal. De prins wil de armoede, waarvan hij vroeger niets wilde weten en die hem niet laat huilen, bestrijden met de edelstenen en het goud dat hem bedekt.

Lewis Carroll (ps. van Charles Lutwidge Dodgson) (1832-1898)

Lewis Carroll(1832-1898)
bron: upload.wikimedia.org
De raad van de Rups Alice in Wonderland Disney Studios
bron: www.alice-in-wonderland.net

Charles Dodgson was deken in de kerk, maar daarnaast ook een hartstochtelijk fotograaf van kinderen. Over de schrijver van Alice in Wonderland doen heel wat 'verhalen' de ronde. Een interessante boek om meer over het karakter van de schrijver te leren kennen is Het wonderland van Lewis Carroll door Carel Peters.

Alice Liddell, een van de dochters van Henry Liddell, heeft hem geïnspireerd tot het schrijven dit boek. Algemeen wordt aangenomen dat ze zijn muze was, maar de relatie tussen hen was zakelijk.
Het sprookje bevat veel onzin verhalen en moet dan ook worden opgevat als een knipoog naar de maatschappij.

Het verhaal van Alice en haar avonturen in Wonderland is door Disney studio vertaald in een tekenfilm. Deze verdisneysering van sprookjes komen we bij alle bekende sprookjes tegen. Juist door deze verfilming gaat de symboliek van het sprookje verloren en wordt het verhaal oppervlakkig.

We lezen uit de reader blz 20 en 21 uit Alice in Wonderland (hoofdstuk 5 'De raad van rups' van Lewis Carroll in een vertaling van Alfred Kossmann.

Toelichting: Met het gesprek tussen Alice en de Rups wil Lewis de lezer opmerkzaam maken op de tekortkomingen in de taal. De rups en Alice praten voortdurend langs elkaar heen. In de 20e eeuwse literatuur vinden we dit terug bij o.a. Harold Pinter.