Duizend jaar Europa V (1800-1900)
13 maart 2017

Negentiende Eeuw (1800-1900)
Filosofie

Verslag 6e hoorcollege - semester 5

Inleiding

Hele korte recapitulatie van het begrip epistème van Foucault en de verwijzing dat we nog altijd na/in de moderne epistème leven.
Dit hoorcollege behandelt in vogelvlucht een aantal filosofen, voordat in het tweede uur de nadruk vooral op Nietzsche komt te liggen.

Friedrich Hölderlin (1770 - 1843)

In het vorige college is gesproken over drie filosofen die als studenten in het Tübinger Stift verbleven. Twee ervan - Friedrich von Schelling en Georg Wilhelm von Hegel - zijn besproken. De derde is nog niet genoemd.

Friedrich Hölderling (1770-1843)
bron: wikimedia

Friedrich Hölderlin schreef samen met Von Schelling en Hegel Das Älteste Systemprogramm des deutschen Idealismus. Hölderlin was in de eerste plaats dichter, maar in zijn werken komt ook een sterk filosofische gedachtewereld te voorschijn. Das Älteste Systemprogramm wordt dan ook aan hem toegeschreven. Hij zou de drijvende kracht zijn achter dit manifest.
Hölderlin was gefascineerd door de oude Griekse dichters Pindaros en Sophocles. Net als Pindaros hield hij zich bezig met het schrijven van oden en hymnen. Zijn bedoeling was om via de dichtkunst een gesprek aan te gaan met vreemden (de oude Grieken) en via hen het eigene te leren kennen.
Hij legde zo'n enorme productiviteit aan de dag, dat hij in 1807 in een inrichting voor geesteszieken moest worden opgenomen. Daar heeft hij nog bijna veertig jaar geleefd. In die tijd bestudeerde hij de natuur, die hij vanuit het raam van zijn kamer kon zien. Vaak ondertekende hij zijn gedichten uit deze tijd met de naam Scardanelli.
Hölderlins werken zijn pas in de 20e eeuw herontdekt door Heidegger. In de periode na Hegel worstelden denkers met de metafysica. Volgens Hegel was met de verzoening van het objectief idealisme en het subjectief idealisme in het speculatief idealisme de filosofie afgesloten. De metafysica zoals deze door Hegel was geformuleerd omvatte alle kenmerken voor de westerse filosofie.
Volgens Heidegger is Hölderlin in zijn gedichten niet meer metafysisch, maar denkt hij in zijn gedichten.

Karl Marx (1818 - 1883)

Karl Marx (1818-1883)
bron: wikimedia

Hegel was de laatste filosoof die een groot metafysisch systeem uitwerkte. Na zijn dood ontstonden er twee filosofische richtingen die op zijn metafysica geënt waren.

  • - links-hegelianen
  • - rechts-hegelianen
De rechts-hegelianen waren conservatief. Zijn waren van mening dat met Hegel de burgerlijke rechtsstaat zijn voltooiing had bereikt. Met name zou dit het geval zijn in Pruisen. Deze rechtsstaat was de synthese van de politieke filosofie. De rechts-hegelianen waren voorstanders van het bewaken en behouden van wat was bereikt.
De links-hegelianen waren revolutionair in hun filosofie. De verzoening die Hegel in zijn metafysisch systeem had opgebouwd hield volgens hen nog een tegenstelling in het vooruitzicht. Er moest nog iets worden afgemaakt. Deze visie wordt vertegenwoordigd door Karl Marx. Hij voorzag nog een revolutie van het proletariaat en een klassenstrijd, voordat er een maatschappij kon ontstaan van klassenlozen. Pas als de klassenloze maatschappij zou zijn gevormd zou er pas sprake kunnen zijn van het einde van de geschiedenis.
De maatschappij is echter nog niet zo ver. De klassenloze maatschappij is een revolutionair perspektief en einde dat nog moet worden voltooid. De arbeidersklasse moet zich losmaken van de uitbuiting van de kapitalistische bovenlaag.
Volgens Marx zou deze omwenteling zich in Engeland voltrekken en dat zou de loop van de geschiedenis veranderen.
Zijn bekendste werk Das Kapital heeft hij op latere leeftijd geschreven. Inhoudelijk is dit werk toch weer meer deterministisch. De uitbuiters/kapitalisten zouden de arbeiders bewust verdeeld houden. Daarom was het van belang om de arbeiders te organiseren in vakbewegingen en de marxistische internationale.

Visie van Karl Marx

In de gedachtewereld van Marx spelen drie stromingen een belangrijke rol:

  • de Duitse filosofie van Hegel
  • de Britse economisch wetenschap van Smith en Mill
  • de Franse utopisten en sociologen
Marx zocht naar een amalgaan, een samensmelting, van deze mengelmoes van denkwerelden. Hij wilde eenheid brengen. Daarin zijn drie elementen te onderscheiden
  • historisch materialisme
  • primaat van de praxis
  • vervreemding van de natuur

Historisch materialisme bij Marx

Überau en Unterbau bij Marx
bron: wikimedia

Marx zet zich af tegen de filosofie van Hegel dat de menselijke geest de motor is van de geschiedenis. In de dialectiek van Hegel zal de werkelijkheid veranderen, als het denken verandert. Marx draait Hegels woorden om in zijn begrippen Unterbau (basis) en Überbau.
De Unterbau is de sociaal economische basis van de samenleving. De Überbau zijn alle geestelijke verschijnselen, zoals religie, cultuur, kunst, etc. De Überbau is een uitdrukking van de Unterbau. Veranderingen in de Unterbau zorgen voor veranderingen in de Überbau. Niet het denken/de geest entameert verandering in de werkelijkheid, maar de sociaal economische veranderingen beïnvloeden het denken. Het materialisme (sociaal economisch) verandert de denkwijzen.
Hier zien we de invloed van de denkwijze van Plato die zich afzette tegen Democritus' atomenleer. Volgens de laatste bestond alle fysieke dingen uit verbindingen uit atomen en lege ruimte. Dit zou gelden voor voorwerpen, maar ook voor planten, dieren, mensen, planeten en sterren. Na overlijden of vernietiging kwamen de atomen vrij en vormden weer nieuwe verbindingen. Ook de ziel van de mens is slechts een verbinding van atomen die vrijkomen bij overlijden. Volgens Democritus bepaalden de atomen alle bewegingen en was er geen sprake van vrije wil. Daarom was alles doelloos en moest men het leven blijmoedig aanvaarden en ervan genieten. Plato verwierp Democritus filosofie. Pas in de 20e eeuw met de ontwikkeling van de atoomtheorie is er weer belangstelling gekomen voor de filosofie van Democritus wiens ideeën eeuwenlang als zeer bedenkelijk te boek hebben gestaan.

De theorieën van Adam Smith en John Stuart Mill vormen het uitgangspunt voor Marx' zogenaamd historisch materialisme. In het historisch materialisme verwoordt Marx de dialectiek van de sociaal economische productiekrachten die bepalend zijn voor het sociaal maatschappelijk denken. Er is een samenhang met de positie in de maatschappij. Die sociaal-economisch positie (Unterbau) determineert de Überbau. Misstanden in de maatschappelijke verhoudingen zouden ontstaan door veranderingen in de sociaal economisch positie.
Het marxistisch denken is niet direct gericht op totalitaire regimes, zoals in de voormalige Sovjet-Unie onder Stalin, of het huidige Noord-Korea.

Primaat van de praxis

Bij Marx gaat het primair om de veranderingen in de samenleving die het gevolg zijn van het handelen. De filosofie interpreteert de ideeën, maar het is de maatschappij die verandert. Het woord praxis herinnert aan Kants Kritiek over de praktische rede. De mens heeft de vrijheid om te handelen en alleen de theorie van het denken houdt zich bezig met het "Ding an Sich". Dat laatste is voor de praktijk niet relevant.
Marx introduceert de begrippen productiekracht en productieverhouding. Bij nieuwe economische veranderingen (productiekrachten) worden conservatieve productieverhoudingen vaak met geweld doorbroken. Deze veranderingen in productiekrachten zijn in de geschiedenis gemarkeerd met gewelddadige gebeurtenissen en strijd tussen de verschillende klassen.
De klassenstrijd is terug te voeren op het feodale tijdperk. In deze periode waren er verschillende boerenopstanden tegen de adel die de productiemiddelen (o.a. land) beheerste. Met de opkomst van de steden veranderen de productieverhoudingen door de kooplieden en de burgers. De rol van de adel in het productieproces vermindert. Zolang deze maatschappelijke orde door het gros van de mens wordt onderschreven heerst er orde en stabiliteit. Met de opkomst van nieuwe technologieën en de bloei van de industriële revolutie veranderen de maatschappelijke verhoudingen opnieuw. De burgers en kooplieden worden de rijke bovenklasse - de bourgeoisie (the haves). Zij bezitten de productiemiddelen (fabrieken, grondstoffen, etc.) Daar tegenover staan de arbeiders (the have-nots) zonder bezittingen. Deze tweedeling leidt tot vervreemding. We zagen dit al bij Rousseau. Hij was een fel tegenstander van privébezit en streefde naar afschaffing van privé-eigendom. Alle productiemiddelen zouden volgens Rousseau collectief bezit moeten zijn en niet in handen van privépersonen. Productiemiddelen in privébezit leiden volgens Marx tot uitbuiting van de arbeiders.

De stelling vormt de ideologische kern van Marx filosofie. Volgens het Britse utilisme ontstaat er vraag en aanbod op een vrije markt. Dit zou ook gelden voor de arbeidsmarkt. De arbeider is vrij om aangeboden werk te weigeren. Aanvaardt hij het werk dan is dit een vrij transactie en geen slavernij. Maar met de opkomst van de industriële revolutie wordt de arbeiders die keuze ontnomen. Ze kunnen voor een hongerloon werken, of creperen.

Vervreemding van de natuur, de medemens en zichzelf

In de kapitalistische maatschappij treedt vervreemding op. Een vervreemding van het werk van je handen: de arbeider maakt geen eindproduct meer, maar slechts een klein onderdeel van het eindproduct. Daarnaast treedt er vervreemding op ten opzichte van de medemens. De medemens wordt niet langer benaderd met empathie en respect, maar gezien als concurrent in het arbeidsproces en op de arbeidsmarkt. Als derde treedt er vervreemding op bij jezelf. Het werk is geestdodend en de arbeidsvreugde verdwijnt.
Dit vinden we ook terug bij de filosofie van Hegel. Het "Ding an Sich" van Kant was de grens van het kennen. De natuur is de bron van de ervaring, waarneming, van het empirisme. Door de natuur zo te beschouwen wordt de natuur een vervreemdingsgestalte in de geest. De geest herkent zich niet meer in de natuur. De natuur is een projectie van de geest geworden, is vergeestelijk. Je denkt dat je de natuur kent, maar het is slechts een projectie. Voorbeeld: Steigerhout gebruiken omdat je je huis een rustiek natuur uitstralingen wil geven. Dit heeft met natuur niets te maken. Op deze wijze denken over de natuur verandert de natuur en creëert de >maakbare natuur. De natuur wordt door de arbeid en de industriële productiewijze opgeheven. De natuur wordt dienstbaar aan onze doeleinden. Onze wereld wordt getransformeerd en omgevormd. Daardoor wordt ook de natuur getransformeerd. Al kan je over het "Ding an Sich" niets zeggen, als je erover praat, heb je het erover en heb je in de wereld al binnengehaald en getransformeerd.

Søren Kierkegaard (1812 - 1855)

Søren Kierkegaard (1812-1855)
bron: wikimedia

Kierkegaard was theoloog en predikant en heeft commentaren geschreven op de filosofie van Hegel. Hij is vooral bekend als grondlegger van de existentiefilosofie die bij 20e eeuwse denkers een rol zou gaan spelen.
Kierkegaard vroeg zich af, wat er na Hegel nog te denken/filosoferen viel. Hij komt tot de conclusie dat de existentie van het individu met zijn angsten en problemen in de metafysica van Hegel volledig verdwijnt.

Charles Darwin (1809 -1882)

Charles Darwin (1809-1882)
bron: wikimedia

Charles Darwin is vooral bekend van zijn evolutieleer, maar hij heeft zich ook bezig gehouden met de historiseren van het denken. Hij stelde dat de classificatie van het dieren- en plantenrijk, zoals Linneaus die had uitgewerkt en de denkwijze over het ontstaan van de vormen in de "diepe" tijd zoals de Fransman Lamark, van verkeerde veronderstellingen uitgingen. Veranderingen in het dieren- en plantenrijk zijn volgens Darwin geen doelbewust streven, maar een natuurlijke selectie waarbij mutatie in de genen die betere overlevingskansen bieden, doorgegeven worden aan de volgende generatie.
De vinken die Darwin op de Galapagos-eilanden bestudeerde, brachten hem er toe de variaties toe te schrijven aan selectie van mutatie. Hij bouwde voort op de erfelijkheidsleer en de wetten van Mendel. Niet iedere mutatie is altijd doelmatig. Alleen die mutaties die evolutionaire voordelen bieden verspreiden zich.
De verschillende rassen en soorten zijn niet ontstaan door Goddelijke voorzienigheid, of doelmatigheid (visie van Aristoteles, waarbij de verschillende vormen in de natuur worden verklaard naar het doel dat ze hebben), maar door de natuur als levend bolwerk. Darwin verzette zich tegen de mechanistische verklaring van de natuurwetenschappen en het wereldbeeld.
De vraag naar het nut van specialisatie en doelmatigheid in de levende natuur is niet langer relevant. Er is geen bedoeling vooraf, geen mechanistische verandering. Een mutatie ontstaat om dat de soort daardoor beter is afgestemd op zijn omgeving.
De evolutieleer van Darwin is daarom geen geloof, maar een wetenschappelijke theorie die op basis van hypotheses tot conclusies komt. Hierbij moeten irrelevante feiten worden geschrapt, zodat een zo elementair mogelijke vraagstelling overblijft. (Vgl. het scheermes van Ockham)

Arthur Schopenhauer (1788-1860)

Arthur Schopenhauer (1788-1860)
bron: wikimedia

Schopenhauer voelde zich zowel aangetrokken door de filosofie van Kant, als door Plato's visie. Ook het Duits Idealisme omarmde hij, maar hij was geen aanhanger van Hegel, die hij een bedrieger noemde. Hij was een stylist en de heldere stijl van zijn boeken vonden veel bewondering bij kunstenaars. Zijn werken zijn pas later bekend geworden.

Die Welt als Wille und Vorstelling is een uitwerking en commentaar op Kant. Schopenhauer introduceert het concept van het irrationalisme in de filosofie. Zijn visie is de volgende omkering in het denken.
Met Vorstellung verwijst Schopenhauer naar ons kenvermogen om dingen te zien. Schopenhauer stelt niet als Kant de metafysica tegenover het "Ding an Sich". We kennen dingen door als actor op te treden; te handelen.
Met Wille distantieert Schopenhauer zich van Kant die ook de wil van de mens zag als actor in het handelen. Bij Schopenhauer is de wil als alles achter "an Sich". Het huist in alles en niet alleen in ons en onze keuze. De wil is bij Schopenhauer een blinde levensdrift (geldingsdrang) die het leven wil consolideren. Hier komt hij bij Darwin's Survival of the fittest.
In alle wezen zit een manifestatie van de wil, maar niet een rationele wil zoals bij Kant maar een overlevingsdrang. Deze overlevingsdrift leidt tot conflicten en strijden. Denk hierbij aan de filosofie van Hobbes die de samenleving zag als een strijd van allen, tegen allen.
Schopenhauer zet daarmee een pessimistisch wereldbeeld neer, waarbij levende wezens ten koste van andere levende wezens in leven willen blijven. Dit is geen redelijk willen maar een redeloze levensdrift.

In de 19e eeuw was dankzij de filologie ook het Sanskriet toegankelijk geworden. Door middel van de kennis van het Sanskriet kwam Schopenhauer in aanraking met het Boeddhisme. Het wordt van invloed op zijn denken.

Belangrijke uitspraken van Boeddha:

  • leven is lijden
  • lijden heeft een grond, een verlangen, een begeerte
  • er is een uitweg uit het lijden - de 8-voudige weg

Volgens Schopenhauer is die uitweg te vinden in de kunst. In de kunst zou de mens de kennis ervaren van het wezen achter de werkelijkheid.
Hij maakt wel onderscheidt tussen enerzijds beeldende kunst en toneel, waarbij de toeschouwer een beeld/een voorstelling wordt voorgeschoteld zonder dat de toeschouwer daarop zelf invloed heeft, en anderzijds de muziek die Schopenhauer ziet als pure beweging en een mogelijke doorgang/shortcut naar het wezen der dingen en het bereiken van de boeddhistische verlichting, het Nirvana, waar de toehoorder los is van de vlam van de begeerte.
Juist deze visie is tegenspraak met zijn pessimistisch wereldbeeld, omdat hij dat er in de muziek een uitweg voor het conflict tussen de wil en de geldingsdrang.

Friedrich Nietzsche (1844 - 1900)

Friedrich Nietzsche(1844 - 1900)
bron: wikimedia

Het was Richard Wagner die Friedrich Nietzsche in contact bracht met de filosofie van Schopenhauer. Nietzsche werd een bewonderaar van Schopenhauers ideeën. Hij heeft wel moeite met het pessimisme van Schopenhauer.
Nietzsche was een klassiek filoloog o.a. kende hij oud-Grieks en voelde hij zich aangetrokken tot de werken en ideeën van Sophocles. Volgens Nietzsche is de filosofie een grote woestenij geworden. Hij erkent dat Plato een groot schrijver en denker is geweest, maar hij verzet zich in zijn filosofie tegen de ideeënwereld van Plato. Plato stelde dat de wereld, zoals wij die zien een illusie is. Onze werkelijkheid is slechts een afspiegeling van de ideeën van de dingen. Nietzsche keert dit om: Dit is onze wereld. Waarom zouden we onze ervaringen van de werkelijkheid ontkennen. De werkelijkheid is niet transcendent. Dat is slechts een verzinsel, zodat de mens zich niet meer thuis voelt in het hier en nu. Richard Wagner zag zijn composities als een 'gesamt' kunstwerk. Nietzsche zag de werken van Wagner als de hergeboorte van de cultuur. In zijn cultuurkritieken hekelt hij de bekrompenheid en de kleinburgerlijkheid en ziet hij een nieuwe elan in de cultuur door de werken van Wagner. Volgens Nietzsche heeft de cultuur 2000 jaar geleden onder de metafysica. '

Nietzsche en de Griekse tragedie

In de werken van Wagner zag Nietzsche een herleving van de oude Griekse tragedies. Als hoogleraar publiceerde hij De geboorte van de tragedie (uit de geest van de muziek). Dit werk werd scherp bekritiseerd door Ulrich von Wilamowitz-Möllendorf - eveneens filoloog en gespecialiseerd in het oud-Grieks. De publicatie werd gezien als onwetenschappelijk en betekende het einde van Nietzsches hoogleraarschap. Hij vestigde zich als vrij filosoof, maar leidde voornamelijk een zwervend bestaan.
Nietzsche zag de oude Griekse tragedies als de hoogste kunstvorm, omdat ze een evenwichtig geheel waren tussen het apollinische en dionysische element.

In het oude Griekenland bestonden twee cultussen: Apollon en Dionysus. De cultus rond Dionysus uit zich in uitbundige festivals en dronkenschap, maar vooral muziek. Tijdens de dionysische festivals wordt de normale orde opgeschort en worden energieën losgelaten. De Dionysus cultus had vooral te maken met de verspreiding van de wijnbouw vanuit de oude Perzische culturen richting Griekenland. Dionysus is een vreemde, oorspronkelijk niet-Griekse god. Apollon daarentegen is een eigen Griekse god en een concurrent van Dionysos. Apollon was - volgens Nietzsche - vooral van grote invloed op het Griekse wereldbeeld geweest in de periode voor het ontstaan van de tragedie in de vorm van statische beeldhouwwerken. De invloeden van beide cultussen zijn vermengd in de Griekse tragedie. Het dionysische element is terug te vinden in de koorlyriek; het apollinische in
Dionysos en Apollon zijn krachten die elkaar uitdagen om zo het culturele aspect tot een grotere hoogte te brengen. In de tragedie is die uitdaging terug te vinden. In de tegenstellingen tussen de koorlyriek en de acteurs wordt de spanning op het toneel steeds verder opgevoerd. Apollon is voor de Grieken een van de vele goden. Deze goden helpen en bestrijden elkaar. Ze bezitten een veelheid aan krachten die een enkele god niet bezit. In één enkele god is geen tegenstelling en geen uitdaging te vinden. Die god bestaat niet (= is dood) Dit vinden we volgens Nietzsche terug in de Joods-Christelijke God.
Het apollinische element wordt in de Griekse tragedie steeds belangrijker. Met Euripides begint - volgens Nietzsche - de teloorgang van de Griekse cultuur. Het verhaal wordt het belangrijkste en dat is tot op de dag van vandaag het geval. Met de komst van Socrates wordt rede overheersend. Euripides en Socrates hebben - volgens Nietzsche - de mogelijkheden van het individu om deel te nemen aan allerlei kunstuitingen door hun rationele benadering de kop in gedrukt. Juist de mogelijkheid om in de geheimzinnigheid van kunst en mythe te kunnen deelnemen, zou de mensheid in creatieve, optimistische harmonie brengen en daarmee levensproblemen verlichten.
Het christendom is sterk beïnvloed door Plato, een leerling van Socrates. Met de verspreiding van het christendom is de westerse cultuur een platonische denkwijze opgelegd. Nietzsche zag het christendom dan ook als platonisme van het volk.

Volgens Nietzsche is de werkelijkheid altijd in beweging. Hij voelde zich sterk verwant aan de visie van Herakleitos - een van de pre-socraten - van wie de uitspraak is: panta rhei = alles stroomt.
De werkelijkheid is dynamisch en in een dynamische wereld is er geen laatste waarheid. Het creëren van illusies is een creatieve bezigheid. Kunst is het herscheppen van de waarheid; het creëren van een illusie. Volgens Nietzsche is dat het wezen van het leven en geeft dat vitaliteit en aanvaarding van het leven (amor fati). Dit was Nietzsches visie op Schopenhauer.
In Nietzsche gedachtegang was het belangrijk, dat de maatschappij/de individuele mens naar evenwicht streefde tussen de dionysische en het apollinische kant van het leven.