Duizend jaar Europa IV (1650-1800)- september 2016

Algemene Geschiedenis (1650-1800)

Verslag 1e hoorcollege

Inleiding

Verslag 10e hoorcollege - Literatuur 2

Vroeg-Moderne Tijd II: 1650-1800

Spectatoriale geschriften

De Encyclopédie van Diderot en d'Alembert voorzag in een behoefte aan kennis. Dit leidde in Engeland tot de oprichting van Tatler opgericht door Richard Steele. Het blad verscheen driemaal per week tussen 1709 en 1711 en berichtte over alledaagse zaken, nieuwtjes uit de koffiehuizen en modenieuws. Daarnaast waren er artikelen over vermaak, buitenlands nieuws en literatuur. 
Joseph Addisson was een tweede auteur van het tijdschrift, dat in 1711 werd opgeheven. Richard Steele en Joseph Addison zette hun publicaties voort in de The Spectator. Tussen maar 1711 en december 1712 verschenen van The Specator zo'n 555 nummers. Het had een grote lezerskring en veel invloed op het maatschappelijk bestel. De artikelen omvatten esthetiek, literatuur en nieuws uit de stad.
Ook nu nog is het blad goed leesbaar door zijn makkelijke schrijftrant. Spectator is een toeschouwer van ontwikkeling die gepresenteerd worden als dialoog met anderen. 
In Nederland vond het blad navolging onder de titel de Hollandse Spectator opgericht door Justus van Effen, maar ook in Frankrijk zag Le Spectateur français het licht.  

De Hollandse Spectator

Justus van Effen (1684-1735)

Justus van Effen nl.wikipedia.org
Justus van Effen was een opinievormer en haalde de Engelse Spectator naar het vasteland van Europa. De eerste nummers waren in het Frans, maar met de oprichting van de Hollandse Spectator verscheen het tijdschrift in het Nederlands. Er was een grote behoefte aan kennis, educatie en cultuur.
Justus van Effen was essayist, dichter en politicus en opgegroeid met de principes van de Verlichting. Als gezantschapssecretaris maakte hij vele reizen. Daarnaast vertaalde hij de werken van Daniël Defoe en Jonathan Swift. 
De artikelen in de Hollandse Spectator omvatten alledaagse voorvallen, gepresenteerd met een moralistische inslag. Het ging erom fouten in een karikaturale zetten te presenteren, zodat de lezer daarvan iets kon leren, of zich in de tekst kon herkennen. 
Van Effen vond zijn inspiratie door de vertalingen van Robinson Crusoë en Gulliver's Travels. Hij deed baanbrekend werk en benaderde zijn ontwerpen rationeel, met een sterk moraliserende inslag. Zijn adagio was: Kennis is Macht. Bij zijn lezers deed hij een beroep op de ratio, de rede. 
We lezen uit de reader blz 2 - 4: Justus van Effen - De Hollandse Spectator
WIJSGERIGE MUG VERWIJT DE MENSEN HUN GEBREKEN (No. 192 In een droom gaat de Spectator een samenspraak aan met een mug over de vermeende heerschappij van de mens over dieren. Dat gezag heeft de mens zichzelf uit hoogmoed aangematigd, aldus de mug. Daarenboven ontpopt de mens zich als een “wandrogtig tyran”, gezien de wijze waarop dieren geslacht worden voor consumptie.) ... Naar onlangs bykans drie gansche nachten in dien verdrietigen toestand te hebben doorgebragt, viel ik in 't midden van de vierde, na meer als twintig van die ongeruste schepsels, op myn aanzigt, en handen, dood geslagen te hebben, door enkele afgeslooftheid in een' diepen slaap, in den welke de waarheid zig met harssenschimmen in dier voege vermengde, dat ik my verbeeldde te volharden met myne vlugge vyanden te verspieden, te betrappen, en ten koste van myne eige leden, te ontzielen. Dit, dagt my, gelukte my wonder wel en ik verheugde my niet weinig over myne overwinningen, wanneer een ander van die dieren, als een wreeker van zyne verslage makkers, met een groot gedruis aan kwam vliegen. 't Zelve was meer als twintig maal grooter als de rest, en overtrof het in dezelfde proportie, door zyn ontrustend en dreigend gebrom. Dit ondier viel my met de uiterste hevigheid aan; nu aan d'eene nu aan d'andere kant my te keer gaande, en met pynelyke beeten my het bloed aftappende....
De spectator vertelt over zijn vergeefse pogingen om het nachtelijk gezoem van muggen te verjagen. Als hij desondanks toch in slaap valt, droomt hij dat hij wordt aangevallen door een 'supermug'. Daarop ontstaat een dialoog tussen de MUG en de SPECTATOR.
... Indien eenige eer u overig was hoorde gy wegens uwe dwinglandy over uwe medeschepselen schaamrood te worden, en van dezelve af te zien, of ten minste, in plaats van zonder ophouden, over de verheevenheid van uwe reeden, boven die van anderen, te stoffen, met alle kragt te beweeren, dat gy van de reeden gansch ontbloot zyt, en enkel door eene blinde neiging tot voldoening van alle uwe lusten gedreven word...
De MUG is hier aan het woord en verwijt de SPECTATOR, dat de mensheid ondanks het Verlichtingsideaal geleid wordt door zijn driften,
...Sp. Gy zoud buiten twyfel met meer ontzag, en dieper eerbied van de menschelyke ziel spreeken, indien gy vatbaar was van 't minste denkbeeld omtrent haare uitgestrekte heerlykheid; Met wat eene verwondering, en zelfvernietiging, zoud gy u niet voor dezelve neder buigen, indien gy wist, dat ze 't vermogen heeft tot in de hoogste hemelen door te dringen, de verheid, den loop, en de grootheid van zon, maan, en sterren af te meeten, en 't geringste begrip had van duizend heerlyke vindingen door 't menschelyk vernuft uitgewerkt, en over de welken 't menschelyk vernuft zelf verbaast staat .:.:.: M. Dat het menschelyk verstand over de voortbrengselen van 't menschelyk verstand verstomt staat, en met verbaastheid aangedaan is, komt my in 't minst niet wonderlyk voor, maar wie weet of 't geen u zo overheerlyk toeschynt, niet laf en kinderachtig, en als de eerste en flaauwste beginseltjes van kunst en kennis, aan verhevener schepselen voorkomt; Daar by wat zyn die pogingen, om gemeenzaam met de hemelsligten te leeren omgaan, meesten tyd anders als dat onnut zwerven, 't welk ik aan de menschelyke ziel heb durven verwyten? 't Is of de zelve t'harent niet duuren kan, en nergens zo ongaarne is, als daar ze behoort te wezen, en haare wezentlykste zaken te verrigten heeft; wanneer zy maar uit speelenmeien mag gaan, bekreunt ze zig weinig, wat 'er te huis omgaat, en of alles in haar afweezen over hoop raakt, en verwildert; en sulks geschiet zo dikwils, dat eindelyk, wanneer ze van 't reizen afgemat haar woonplaats weder in wil nemen, de oproerige driften hunne agtelooze Koningin de deur voor den neus sluiten. Was het niet duizendmaal beter, dat ze de sterren, die zonder haar toedoen den gewonen loop wel zullen weten te vervolgen, daar liet, door het onderzoek van haar rechte waarde, zich tot eene behoorlyke neederigheid schikte, en haare t'onrecht veragte medeschepzelen met meer zagtzinnigheid en bescheidenheid leerde handelen? ...
De SPECTATOR neemt het op voor de mensheid. Zijn positie wordt zwaar aangezet, dat was ook de bedoeling van Van Effen. Het beeld van de mensheid wordt opgepoetst. De MUG beaamt dat de mens veel geleerd heeft door ervaring, maar daardoor niet geleerder (verstandiger) is geworden. Deze uitspraken laten ook de tijdgeest zien, waarin deze artikelen ontstonden.
... Daar by, zo het den mensch niet uit het hooft is te praten, dat hy Koning van de andere dieren is, hy gedraage zig als een rechtschape Koning, en niet als een wandrogtig tyran, over allen die geenen die zyn magt beheeren kan. Wil hy zig niet vernoegen, met nu en dan door derzelver vleesch te nuttigen, zyne levens geesten te vermeerderen, en te versterken? Is hy gezint uit lugt, aarde, en water, eene geduurige streeling aan zyn gehemelte te verschaffen, hy zy ten minste goedaardig genoeg om zo veelen zyner mededieren, op de minst pynelyke wyze, van 't leven te berooven. Maar wanneer men niet weinige uwer makkers zo wellustig, als wreed, ziet levende kreeften aan het spit braaden, zwynen in naauwe hokken besluiten en t'allen zyden prangen, om dezelven, met oneindige smart en ongemak, in de lengte te doen uitgroeien, en 'er eene onnatuurly- ke spys en grillige lekkerny van te maken; Wanneer men anderen ziet zommige dieren, eer men dezelven dood, met roeden geesselen, om het vleesch korter te maken, hoe is 't mogelyk zonder afgryzen zo eene meer als beestelyke tyranny te aanschouwen. Dog ik kryg nieuwe honger, en gy zult niet kwalyk nemen, denk ik, dat ik met uw bloed, 't welk my uitstekend smaakt, nog voor wy scheiden, een kleine maaltyd doe. Hier op trok de wysgeerige mug weer aan het brommen, en gaf my verscheide gevoelige neepen, die my aanzetten, om hem met beide de handen te keer te gaan, 't welk ik zo onbesuist verrichtte, dat ik vry onzagt met de kneukels tegens een' der bedpylaaren aansloeg, 't geen my eene pynelyke ontwaking veroorzaakte.
De MUG heeft het laatste woord aan het einde van het verhaal. De mens gaat op een onbesuisde manier om met de natuur. Hij gebruikt zijn verstand, zijn ratio, niet zo als het moet. (moraal) Van Effen heeft hier een voorval beschreven dat exemplarisch is: je kan ervan leren.

Briefroman

Door middel van brieven van verschillende personages wordt een verhaal verteld. In de brieven komen gedachten, gevoelens en psychologie van de briefschrijver naar voren. Dit in tegenstelling tot de avonturenromans, waarin alles draait om avonturen en anekdotes. 
Ook dit genre ontwikkelde zich in Engeland, waar Samuel Richardson de roman Pamela een bestseller was. De brief (wisselings) roman kan worden gezien als het begin van de moderne romancultuur. De briefwisselingen zijn tweezijdig, maar slechts één personage is de hoofdpersoon. Uit de brieven spreekt empathie voor de hoofdpersoon en de andere personages. De briefwisselingsroman kan worden gezien als een voorloper van de "Ik"-roman 
In Nederland verscheen in 1782 de eerste briefroman van Betje Wolff en Aagje Deken: De Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart.  In Duitsland schreef Goethe: Die Leiden des Jungen Werthers. Andere voorbeelden: Jane Austin: Lady Susan, Jean-Jaques Rousseau: Julie,  de Franse schrijvers Pierre Choderlos de Laclos: Les Liasons Dangereuses en Montesquieu: Lettres persanes

Betje Wolff ( 1738-1804) en Aagje Deken (1741-1804)

Betje Wolff nl.wikipedia.org/wiki
Aagje Deken media1.britannica.com
Betje Wolff (geboren Bekker) had in haar jeugd een liefdesavontuur met soldaat uit het Staatse leger. Ze sloot een huwelijk met de 31 jaar oudere predikant Adriaan Wolff. Het was een marriage de raison, omdat ze na haar jeugdescapades in opspraak was geraakt. De twee echtelieden waren platonisch gelukkig met elkaar. Hieruit blijkt de tijdgeest van de Verlichting: het gebruik van de rede. 
Al tijdens haar huwelijk ontwikkelde ze een eigen schrijfstijl. In 1776 komt ze in contact met Agatha Deken. Na de dood van Adriaan Wolff gaan de twee vriendinnen samenwonen in de Rijp. 
In 1787 vluchtten beiden naar Frankrijk na de inval van de Pruisen. Ze keerden in 1797 berooid terug, nadat hun zaakwaarnemer failliet was gegaan.  
De grootste bekendheid hebben Wolff en Deken verworven met hun opvoedkundige briefroman rond de figuur van Sara Burgerhart. De inspirator voor hun werken waren de opvoedingsprincipes van Rousseau. Het werk Sara Burgerhart is rationalistisch, moraliserend: je moest er iets van leren.

Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart

Met opzet wordt hier gesproken van "Historie" om aan te geven, dat het om een degelijk werk ging. Het woord 'roman' had een negatieve connotatie. De verteltechniek maakt gebruik van zogenaamde speaking of telling names: aan de naam van de personages kun je het gedrag van de figuren afleiden. 
Abraham Blankaart is de hypocriet dominee: iemand met een blanke aard, een karakter van onbesproken gedrag. 
Sara Burgerhart is het burgermeisje met een goede hart
Cornelis Edeling heeft geen edel karakter, maar is een man met oneerbare bedoelingen
Cornelia Slimpslamp en Suzanne Hofland zijn twee zeer orthodox gelovig dames, die uitsluitend vrome teksten lezen en in een letterlijk uitleg van de Bijbel geloven. Ze spreken in Bijbelse termen en hebben een hypocriet karakter. 
De namen hebben een satirisch, ironische bedoeling
Het verhaal is een spiegel voor de lezer, die ziet hoe Sara met vallen en opstaan, leert hoe ze zich moet gedragen in de liefde. De uitstraling van het werk is opvoedkundig, geïnspireerd door de ideeën van Rousseau. Het werk is door beide dames geschreven. Er is geen onderscheid tussen de brieven die Wolff of Deken zouden hebben geschreven. 
We lezen uit de reader blz 5: Betje Wolff en Aagje Deken - Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart
ZESDE BRIEF: MEJUFFROUW CORNELIA SLIMPSLAMP AAN MEJUFFROUW SUZANNE HOFLAND
... Wel, daar heb zoo effentjes van broeder Benjamin gehoord, dat Sara, die woeste meid, zich weêr zo onstuimigjes aan de tafel gedragen heeft. Heden, liefje, ik hoop niet, dat je al te veel ontdaan bent? ...
... dat ik haar een popje kocht, stemmigjes en nederigjes gekleed, zooals alle godvreezende menschjes doen moesten, inplaats van zotjes en springertjes. Nu, zij had ook een pop van Pieternel, die bij haar diende, en nou ook al in 't midden van de wereld is; want zij woont bij een burgemeester. Althans die pop van Pieternel, weet je, was opgeschikt als een rechte ijdeltuit, met linten en kwinten, met krullen op haar hoofd, zonder muts, met een wijen hoepelrok aan, puur, wil ik spreken, als een openbare lichtekooi, schandelijk om te zien! Wat dunkt u, lief? toen moest mijn zedig popje al achter liggen voor die infame pop van Pieternel. En ze ik dan: 'kom, Saartje, kijk eens naar dit popje', dan bekeek zij 't schielijk, gooide het weg en reip: 'ak, leelijke pop'. Toen dacht ik al, dit zijn slechte teekens...
... Kijk toch welke boeken zij leest! Laatst las zij in een boek vol spreekwoorden, van eenen Rabener. 't Kwam ook al uit dat Duitsland; en broeder Benjamin zeit, dat daar nou zulke slechte boeken van daan komen, en dat Raberner's huis om zijn spotternijen verbrand is; en dat hij nog spotte toen het al brandde: denk, nog spotte: Sara zei, dat hij een vriend van Gellert was. Broertje wist niet wie Gellert is, maar onze jonge leeraar (dat lief mannetje!) heeft mij verhaald, dat Gellert nog al heel rechtzinnigjes in de leer was, doch in de praktijk des te grooter ketter. Hij stelde zoo veel in doen; in doen, zusje, hoor je dat wel? Dat was genoeg gezeid: wij verstaan de tale Canaäns...
Cornelia Slimpslamp, een vrome kwezel, schrijf hier aan haar zuster, net zo vroom, over alle ondeugden die Sara zou bezitten. Het tekent duidelijk een portret van een zeer onsympathieke dame met een hypocriet karakter. De lezer moet dit herkennen. Er wordt een beroep gedaan op het bestaande referentiekader.

Piëtisme

Deze stroming in de godsdienst, waarbij kritisch naar het orthodoxe protestantisme en rationalisme wordt gekeken. Het gaat erom het evangelie letterlijk te bekijken en te ontdekken wat de tekst voor het individu betekent. Het is een godsdienst met een persoonlijke lading en verzet zich tegen de orthodoxie en de kerkelijke dogma's. Er komt aandacht voor het gevoel, zelfs tot op het sentimentele af. In teksten worden sentimentele, emotionele cliché's gebruikt. Er was een geloof in genot, men mocht genieten van aardse geneugten, zoals sporten. De stroming was wel godsdienstig getint, maar heel persoonlijk, met een individueel gevoel dat zich uit in antitheses: mens=laag, God=hoog. Het individu was niet in staat om alle lof tot uiting te brengen. Het individu observeert zijn eigen gevoelens. Bij schrijvers komt dit tot uiting in sentimentele motieven over eenzaamheid, dood en liefde die pas in het hiernamaals haar voltooiing vindt.

Friedrich Gottlieb Klopstock (1712-1803)

Friedrich Gottlieb Klopstock upload.wikimedia.org
Het piëtisme is beroemd geworden door het epos Der Messias (1771) van Friedrich Gottlieb Klopstock. Klopstock vond inspiratie voor zijn werk in Milton's Paradise Lost. We lezen uit de reader blz 6: F.G.Klopstock - Dem Unendlichen
Wie erhebt sich das Herz, wenn es dich, Unendlicher, denkt! wie sinkt es, Wenn's auf sich herunterschaut! Elend schaut's wehklagend dan und Nacht und Tod! Allein du rufst mich aus meiner Nacht, der im Elend, der im Tod hilft! Dann denk'ich er ganz, daß du ewig mich schufst, Herrlicher, den kein Preis, unten am Grab, oben am Thron, Herr, Herr Gott, den, dankend entflammt, kein Jubel genug besingt! Weht, Bäume des Lebens, in Harfengetön! Rausche mit ihenen is Harfengetön, kristallner Strom! Ihr lispelt und rauscht, und Harfen, iher tönt Nie es ganz! Gott ist es, den ihr preist! Donnert, Welten, in feierlichem Gang, in der Posaunen Chor! Du Orion, Wage, du auch! Tönt, all'iher Sonnen auf der Straße voll Glanz, In der Posaunen Chor! Ih Welten, donnert, Du, der Posaunen Chor, hallest Nie es gans: Gott - nie es ganz: Gott, Gott, Gott ist es, den ihr preist!
In dit gedicht verheerlijkt de dichter God die hij als individu als het allerhoogste beschouwt. God beschermt en helpt, en daarvoor is een lofzang nodig, maar geen lofzang is ooit goed genoeg. De engelenkoren, alle werelden, de sterren, zonnen en planeten moeten Gods lof zingen, maar zullen daartoe nooit volkomen in staat zijn.

Gevoelige Verlichting (ca.1750-ca.1800)

Dit is een overgangsperiode tussen de Verlichting en de Romantiek. Rousseau's werken over emotie, driftleven, dromen en verbeeldingskracht zijn in deze periode van grote invloed. De rede verliest terrein. 

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)

Jean-Jacques Rousseau upload.wikimedia.org
Rousseau was filosoof en schrijver. Du Contract Sociale is een vooruitstrevend geschrift over de maatschappelijke ongelijkheid. Hij bepleit geen gezag en macht, maar gelijkheid en wederzijds respect. Zijn opvattingen hebben model gestaan voor het socialisme en het communisme. Het werk is geschreven vanuit het ideaal van de Verlichting. Rousseau is dan ook bekend als verlichtingsfilosoof, maar bepleit daarnaast om niet alles verstandelijk te benaderen, maar ook de emotie toe te laten. Hij wil 'retour à la nature' om de mens uit het keurslijf van de maatschappij en de beschaving te verlossen. In de natuur kan de mens weer tot zichzelf komen (natuuroptimisme), want de beschaving heeft de mens bedorven (cultuurpessimisme). In Rousseau's werken is hij maatschappij kritisch. Zijn boek Emile, ou l'éducation is een opvoedkundig werk, waarin hij bepleit om kinderen niet in school kennis te laten opdoen, maar door ervaring kennis te laten verwerven en de jeugd al op jonge leeftijd te leren te reflecteren op hun ervaringen. Het werk kreeg grote kritiek en ontving zoveel oppositie, dat het werd verboden. Rousseau neemt de wijk naar Zwitserland; hij komt geestelijk in een crisis terecht en schrijft daar zijn  Les Rêveries du Promeneur solitaire (1782), een hoogtepunt in zijn carrière als schrijver. De schrijver maakt wandelingen in eenzaamheid. Hij is teleurgesteld en denk dat hij met opzet is tegengewerkt. De natuur, waarin hij wandelt is puur; vooral de woeste natuur zonder gebaande paden. In zijn overpeinzingen komt een hunkerende ziel naar voren, die graag wil discussiëren, maar niet in staat is om genuanceerde gesprekken te voeren. Hij stond bekend om zijn ruzieachtig karakter. 
We lezen uit de reader blz 7-10 (gedeelten): J.J. Rousseau - Overpeinzingen van een eenzame wandelaar(Eerste wandeling). 
En zo ben ik dan alleen op aarde; ik heb geen broeder meer, geen naaste, geen vriend, geen ander gezelschap dan mijzelf. De meest vriendelijke en de meest liefdevolle der mensen is hiervan uitgesloten met algemeen goedvinden. Zij hebben in de subtiliteit van hun haat gezocht welke kwelling de wreedste vermocht te zijn voor mijn gevoelige geest, en zij hebben alle banden die mij met hen verbonden met geweld verbroken...
Rousseau klaagt hier dat degenen die hem vijandig gezind zijn ervoor hebben gezorgd dat iedereen zich van hem afkeert. Hij is alleen overgebleven en uit zijn treurige gevoelens.
...ik helemaal niet ontwaar, en hoe meer ik nadenk over mijn tegenwoordige situatie, hoe minder ik in staat ben te begrijpen waar ik ben...
Hier komt de rede naar voren. Dit is Rousseau als denker: niet weten waar hij staat
...Ach, hoe zou ik het lot dat mij wachtte kunnen voorzien, hoe kan ik het ook vandaag bevatten nu ik eraan ben overgeleverd? Kon ik met mijn gezond verstand bevroeden dat ik op een dag, ik, dezelfde mens die ik was, dezelfde die ik nog ben, zou doorgaan en zonder de geringste twijfel gehouden zou worden voor een monster, een gifmenger, een moordenaar, dat ik de schrik van de mensheid zou worden, de speelbal van het gepeupel, dat de enige begroeting van de voorbijgangers zou bestaan in het mij bespuwen, dat een hele generatie er eensgezind plezier aan zou beleven om mij levend en wel te begraven?...
Dit is overdrijving en uiting geven aan zijn emoties in sentimentele hyperbolen.
... Nog geen twee maanden geleden is een volkomen rust in mijn hart weergekeerd. Reeds lang vreesde ik niets meer, maar ik hoopte nog, en die hoop, nu eens gekoesterd, dan weer beschaamd, beheerste mij, waardoor een veelheid aan uiteenlopende gevoelens mij onophoudelijk beroerden. Ten slotte heeft, kort geleden, een even trieste als onvoorziene gebeurtenis dit nietig sprankje hoop uit mijn hart gevaagd en mij mijn bestemming voor altijd bezegeld doen zien in dit ondermaans bestaan. Vanaf dat moment heb ik mij volledig gewonnen gegeven en heb ik de vrede hervonden. Zodra ik enig zicht begon te krijgen op het komplot in al zijn omvang, heb ik voorgoed het denkbeeld prijsgegeven om tijdens mijn leven het publiek voor mijn zaak te winnen en zelfs die ommekeer zou, nu die niet meer wederzijds kan zijn, mij voortaan nergens toe dienen. Ook al zouden de mensen weer tot mij terugkeren, zij zouden mij niet meer vinden. Gezien de minachting waartoe zij mij hebben geïnspireerd, zou hun gezelschap mij vervelen en zelfs tot last zijn, en ik ben honderd maal gelukkiger in mijn eenzaamheid dan ik zou kunnen zijn wanneer ik met hen leefde. Zij hebben ieder plezier in het maatschappelijk verkeer aan mijn hart ontroofd. Het zou er, op mijn leeftijd, niet opnieuw kunnen kiemen; het is te laat. Of zij mij voortaan goed doen of kwaad, alles van hun kant is mij onverschillig en wat zij ook doen, mijn tijdgenoten zullen nimmer iets voor mij betekenen....
Rousseau uit hier zijn gevoelens dat alles toch nog ten goede zou keren, maar door het verlies van zijn beschermheer (overleden), ziet hij in dat zich in zijn lot (verbanning naar Zwitserland) moet schikken. In tweede alinea richt hij zich met egocentrische gevoelens op zijn publiek. Ze betekenen niets meer voor hem, ze storen hem en hij wil niet meer deelnemen aan enige maatschappelijke discussie. Dit is een uiting van een zwaar gefrustreerd persoon. Eigenlijk wil Rousseau niets liever dan weer in het brandpunt van de belangstelling staan. Er spreekt een zekere mate van gespletenheid uit zijn overpeinzingen. Enerzijds verheerlijkt hij de natuur, anderzijds is hij ook een cultuurmens. Hij voelt zich miskend, maar legt de schuld van de gebeurtenissen bij anderen. Hij ziet zichzelf als slachtoffer, hem mankeert niets.

Sturm und Drang (ca.1767-ca1785)

De Sturm und Drang periode is een Duitse literaire stroming tijdens de Verlichting. Vooral het persoonlijke element, het individu, komt meer tot uiting. Het individu keert zich tegen autoriteit en traditie en went zich af van de verlichte rede en literaire regels. Het individu is een eigen Genie, een genialiteit. Dit is pré-romantiek, een aanloopje tot de Romantiek. 
De term Sturm und Drang dateert uit 1820 naar aanleiding van het toneelstuk Sturm und Drang van de dichter Friedrich Maximilian Klinger.  

Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)

Johann Wolfgang von Goethe upload.wikimedia.org
Goethe is een van de vertegenwoordigers van de Sturm und Drang periode. Hij studeert rechten in Leipzig. Hij heeft een korte verhouding met Friederike Brion, een periode waarin hij zeer persoonlijke gedichten schrijft met een nieuwe lyriek en zonder stramien. 
Van 1775-1832 is raadsman en minister in Weimar. In die functie reisde hij ook naar Italië en maakte kennis met de klassieke drama's. Uit die periode dateren Iphigenie auf Tauris en Torquato Tasso. In 1794 ontmoet hij de dichter Schiller met wie hij vriendschap sluit. Goethe is niet alleen staatsman, maar ook filosoof, dichter, schrijver, natuuronderzoeker, romanschrijver en wetenschapper. 

Die Leiden des jungen Werthers (1774)

In de Sturm und Drang periode schreef hij Die Leiden des jungen Werthers. De hoofdpersoon in dit werk heeft een ongelukkige liefde die leidt tot zijn zelfmoord. Het was een 'cultbook', wat leidde tot het 'werthereffect': zelfmoord werd in het boek verdedigd en leidden tot zelfmoorden in Duitsland. 
Heel sterk zijn de Sturm und Drang en romantische kenmerken: natuur, gevoelens, jeugd en 'Weltschermz' (lijden aan het leven, het bestaan). De opzet is nogal voorspelbaar met cliché's. Dit is een tijdgeest verschijnsel. Net als Pamela en Sara Burgerhart is het boek in briefvorm met dit verschil dat alle brieven door Werther zijn geschreven. 
Er is sprake van manuscriptenfictie, een vorm van mystificatie van de bron. Dit was in de 19e eeuw een verzinsel van de verteller om een idee van echtheid uit te stralen. 
Werther is in het boek de romanticus, zijn tegenspeler Albert is een rationalist.
 We lezen uit de reader blz 11-14: J.W.von Goethe - Die Leiden des jungen Werthers
... Ik wilde er eigenlijk het zwijgen toe doen, want niets brangt me zo uit mijn doen als dat iemand, op een moment dat ik vanuit mijn hele hart redeneer, met een onbenullige gemeenplaats komt aandragen....
Het gevoel heeft eerst de overhand, maar de ratio wint het door het willen zwijgen.
... Welnu, beste, als je hetzelfde nu voor de geest laat gelden: bekijk de mens dan eens vanuit zijn beperktheid; dan zie je dat indrukken zo op hem inwerken, dieeën zich zo bij hem vastzetten, dat een groeiende hartstocht hem ten slotte van al zijn nuchter denkvermogen kan beroven en hem te gronde richt....
Dit is een rationalistisch fragment.
... Albert vond het te algemeen gesproken. Ik herinnerde hem aan een meisje dat kort geleden dood uit het water is gehaald, en vertelde hem nog eens haar geschiedenis. - Een lief, jong ding, opgegroeid in een besloten milieu van huiselijk beslommeringen, van wekelijks afgepaald werk, met geen andere genoegens in het vooruitzicht dan misschien op zondag in haar geleidelijkaan bij elkaar gekochte mooie kleren met haar soortgenoten uit wandelen te gaan, op hoogtijdagen eens een keer te gaan dansen, en verder met de levendigheid van oprecht gedeelde belangstelling menig uur te verpraten met buurvrouw over het hoe en wat van een ruzie of van een of andere roddel - dat meisje, met haar temperamentvolle aard, krijgt op de duur behoefte aan tederder gevoelens, aangewakkerd door het gelonk van mannen; haar vroegere pleziertjes zeggen haar steeds minder, en dan opeens komt ze een man tegen tot wie ze zich onweerstaanbaar, met een ongekende emotie, voelt aangetrokken, op wie ze onmiddellijk al haar verwachtingen stelt, door wie ze de wereld om zich heen vergeet, niet meer weet, niet meer ziet, niets meer voelt dan hem, de enige, en alleen nog maar naar die enige verlangt. Niet bedorven door het lege genot waarmee wispelturige ijdelheid zich laat bevredigen, gaat haar verlangen recht op het doel af. Ze wil de zijn worden, ze wil in eeuwige verbondenheid al het geluk vinden dat ze ontbeert, alle één geworden vreugden smaken waar ze naar hunkert. Herhaalde beloften, die de zekerheid van haar verwachtingen bezegelen, vérgaande liefkozingen, die haar begeerte aanwakkeren, beheersen haar hele ziel: ze leeft in een zweverig, schemerig bewustzijn, een voorgevoel van geluk, gespannen tot het uiterste strekt ze eindelijk haar armen uit, om al haar wensen te omvatten en - haar geliefde verlaat haar. - Verstard, ontzind, staat ze voor een afgrond; alle is duisternis om haar heen, nergens is hoop, nergens is troost, geen sprankje! - want híj, de enige bij wie ze zich voelde leven, heeft haar verlaten. Ze ziet de wijde wereld niet die voor haar ligt, noch de velen die haar verlies kunnen goedmaken, ze voelt zich alleen, door God en alle mensen verlaten - en blindeling, in het nauw gedreven, door de verschrikkelijk nood van haart, springt ze in de diepte, om al haar gekweldheid in de allesomvattende greep van de dood te smoren. - Dat, Albert, is het verhaal van zo velen! En zeg eens of dat niet hetzelfde is als ziek zijn? De eigen natuur vindt geen uitweg in het labyrint van verwarde en tegenstrijdige krachten, en de mens moet sterven. Schande, wanneer iemand die dat ziet zou durven zeggen: Dom kind! Had ze gewacht, had ze de tijd zijn werk laten doen, dan was haar wanhoop vanzelf overgegaan en was er wel een ander komen opdagen, die haar had getroost...
Dit hele verhaal is een pleidooi voor zelfmoord. De fragmenten in de reader eindigen met de zelfverkozen dood van Werther.

Faust 

Johannes Faust is een historische figuur die leefde van ca.1480 tot ca.1536. Hij was een rondtrekkend arts. Rond zijn persoon zijn verschillende mythen en verhalen geweven, o.a. door Christopher Marlowe, Johann Wolfgang von Goethe en Thomas Mann. 
In het streven naar superieure kennis sluit Faust een pact met de duivel. Hij verkoopt zijn ziel aan de duivel. Bekend is het citaat: "Zwei Selen whonen, ach, in meiner Brust," Dit laat de tweespalt zien in een onrustig persoon. De duivel treedt op in de figuur van Mephistophiles. Hij sluit een weddenschap met Faust maar ook met God. Faust zoekt als arts naar de essentie van het bestaan, maar vindt daarop geen antwoord. Mephistophiles wil Faust tijdens een wandeling inpalmen. Hij verschijnt voor hem in de vorm van een poedel. Faust neemt de poedel mee naar huis, maar eenmaal thuis transformeert het dier zich in een reizende, niet afgestudeerde student. 
Verder bespreken van Goethe's werk volgt in het volgende semester. 

Romantiek (ca.1780-ca.1850)

Volledige bespreking van de Romantiek volgt in semester 5. Het is een periode van verzet tegen bestaande maatschappelijk normen vanuit de diepe overtuiging dat het 'hier en nu'onbevredigend is. Er is sprake van 'fundamentele disharmonie', een lijden aan het bestaan: Weltschmerz.

Friedrich Schiller (1759-1805)

Postzegel met standbeeld van Schiller en Goethe in Weimari www.s-line.de
Schiller was toneelschrijver, filosoof en dichter, maar studeerde ook rechten, medicijnen en chirurgie, o.a. in Stuttgart en Jena. Hij werd beïnvloed door de Sturm und Drang stroming en had een uitgesproken mening over vrijheid en gelijkheid. Zijn Ode an die Freude verwijst naar zijn opvattingen van vriendschap en broederschap van alle volkeren. Hij was bevriend met Goethe. In Weimar staat een standbeeld van beide dichters/schrijvers
We lezen uit de reader blz 19: Friedrich Schiller - De handschoen (vert. Lau Kanen)
Vlak vóór zijn leeuwengaarde De wedstrijd af te wachten Zat koning Frans, En ó, hem de grote vazallen, En dáár op hoge bordessen De dames, een mooie kring. En als hij wenkt met zijn vinger, Opent zich de [grote] springkooi, En opeens, met bedachtzame tred, Een leeuw verschijnt, En kijkt doodstil In 't rond, Met lange geeuwen, En schudt dan zijn manen, En strekt de leden, En gaat liggen. En de koning wenkt nogmaals; Daar opent zich heel vlot Een tweede poot. Daaruit rent Met wilde sprongen Een tijger in 't veld. Als hij de leeuw dan ontwaart, Brult hij luid, Geeft met zijn start Een ontzaglijke zwiep, En rekt ook zijn tong uit. Loopt in cirkels rond, Ontwijkt zo de leeuw, Grimmig grommend, Dan gaat, zacht brommend, Ter zijde liggen. En de koning gebaart weer. Daar spuwt het dubbel geopende huis Twee luipaarden in één keer uit. Die springen vechtlustig en onbevreesd Op het tijgerbeest. Dat pakt ze met zijn grimmige klauwen, En de leeuw met gebrul Richt zich nu op, het wordt stil. In een kring rondom, Van moordzucht heet, Leggen zich de vrees'lijke katten. Daar valt van het hoog balkon Een handschoen van fijne snit Tussen de tijger en de leeuw, Juist middenin. En tot ridder Delorges - spottenderwijs - Wendt nu zich jonkvrouw Cunigond: "Heer ridder, ben jij verliefd zozeer Als je mij zweert weer iede're keer, Wel, dan haal mij de handschoen op." En de ridder staat heel vlug op, Gaat omlaag, in de kooi vol gevaren, Met vast schreden, En uit de kring der wrede doders Raapt hij de handschoen met kwieke vinger. En met verbazing en met afschuw Zien het de ridders en edelvrouwen, En vol kalmte brengt hij de handschoen terug Dan schalt er gejuich alle monden. Maar dan met tedere liefdesblik - Die belooft hem nabij geluk - Ontvangt hem jonkvrouw Cunigonde. [En de ridder, zich diep al buigend, spreekt:] "Uw dank, dame, begeer ik niet." En verlaat haar diezelfde seconde.
Het is een ballade. De vertaling is onberijmd, maar kan wel op de muziek, die Schumann hiervoor schreef gezongen worden. Het einde is een ware climax, als de ridder bedankt voor de eer die Cunigonde hem wil gunnen. De basis is een waargebeurd verhaal aan het hof van François I van Frankrijk. Het verhaal komt voor in de Essais historiques sur Paris van Monsieur de Saint-Foix.

Robert Burns (1759-1796)

Robert Burns upload.wikimedia.org
Robert Burns was een Schotse dichter die in zijn werk veel heeft overgenomen van Schotse boeren. In zijn werk uit hij zijn liefde voor Schotland. Hij was een romanticus. 
We lezen uit de reader blz 21: Robert Burns - A Red, Red Rose
O my Luve's like a red, red rose, That's newly sprung in June: O my Luve's like the melodie, That's sweetly play'd in tune. As fair art thou, my bonie lass, So deep in luve am I; And I wil luve thee still, my dear, Till a' the seas gang dry. Till a' the seas gang dry, my dear, And the rocks melt wi'the sun; And I will luve thee still, my dear, While the sands o' life shall run. And fare-thee-weel, my only Luve! And fare-thee-weel, a while! And I will come again, my Luve, Tho' 'twere ten thousand mile!
Burns is bekend om zijn eenvoudig taalgebruik, wat duidelijk spreekt uit dit ultieme liefdesgedicht. Robert Burns is vooral bekend door zijn werk  Auld lang syne, waarin hij weemoedig terugkijkt op oude vriendschappen. Traditioneel wordt het lied gezongen bij de overgang van het oude naar het nieuwe jaar, in Schotland Hogmanay. Hieronder staat de originele tekst van Robert Burns.
Should auld acquaintance be forgot, and never brought to mind? Should auld acquaintance be forgot, and days of auld lang syne? refrein: For auld lang syne, my jo, for auld lang syne, we’ll tak a cup o’ kindness yet, for auld lang syne. And surely ye’ll be your pint-stowp! and surely I’ll be mine! And we’ll tak a cup o’ kindness yet, for auld lang syne. refrein We twa hae run about the braes, and pu’d the gowans fine; But we’ve wander’d mony a weary fit, sin auld lang syne. refrein We twa hae paidl’d i' the burn, frae morning sun till dine; But seas between us braid hae roar’d sin auld lang syne. refrein And there’s a hand, my trusty fiere! and gie's a hand o’ thine! And we’ll tak a right gude-willy waught, for auld lang syne.