Duizend Jaar Europa II (1300-1500)- 7 december 2015

Verslag 10e hoorcollege - Literatuur 2

Inleiding

In Italië zijn Dante Alighieri en Petrarca de vertegenwoordigers van de Vroeg-Renaissance. In het noorden van Europa is in de literatuur de geestelijke wereld nog altijd maatgevend. Dit blijkt o.a. uit de mysteriespelen en marialegenden, waarin de invloed van heiligen, Maria-verering, de duivel tot uitdrukking worden gebracht


Beatrijs

We lezen uit de reader blz 1 tot 7. Dit is een hertaling door Willem Wilmink. Het moderne Nederlands doet geen afbreuk aan het verhaal. 

Het verhaal van de non Beatrijs is een samenvoeging van een aantal verbrokkelde verhalen. Het is een zogenaamde marialegende. In het verhaal is een prominente rol weggelegd voor de Heilige Maagd. Er is een manuscript uit 1374 overgeleverd. 
Het is een prachtig verhaal met middeleeuwse elementen. Ook internationaal heeft het grote bekendheid. Het is ook in andere talen uitgegeven. Het verhaal is fictie en berust op wonderen. Nog altijd is het een klassiek verhaal, waarvan geannoteerde schooluitgaven worden uitgegeven. 

Het verhaal begint met een inleiding door de verteller/auteur die zich verontschuldig voor zijn dichtkunst, waarvan hij niet echt voordeel heeft. Eigenlijk zou hij beter een vak kunnen leren, maar hij wil Maria eren 
regel 4 - 8En toch, om haar te erendie als moeder maagd kon blijven,wil ik een wonder gaan beschrijvenwaarmee de Here God beoogdeMaria te loven, die Hem zoogde
Maria bestaat uit 5 letters en in deze 5 regels geeft de dichter haar eerbetoon. De middeleeuwse lezer/luisteraar herkende dit. God beoogde/Hem zoogde is een verwijzing naar God de Vader en God de Zoon (de Drieëenheid)

In de volgende regels vertelt de dichter over zijn bron. Hierover doet hij mysterieus. Deze mystificatie gaf aan het verhaal een soort van certificaat van echtheid. (Denk aan Umberto Eco: In Naam van de Roos en Monaldi en Sorti: Imprimatur) Eigenlijk zegt de dichter: Ik heb het van horen zeggen. 

Het verhaal gaat over een non, niet zomaar een, maar een edelvrouwe. De dichter schetst een ideaalbeeld.

regel 18 - 22De non, van wie al sprake was,was een edelvrouw, zo fijn van zedendat men er, naar ik meen, op hedenniet één meer vindt van dat gehalte,van zowel zeden als gestalte.
De dichter gaat verder. De non was niet zonder gevoel en ook voor haar was de macht van de liefde groot. Maar dat is volgens de dichter begrijpelijk. Hij verdedigt haar gevoelens en wat er in het vervolg van het verhaal daardoor met haar gebeurt.

De non Beatrijs ontmoet haar geliefde. Deze belooft haar goed voor haar te zullen zorgen, als ze met hem meegaat. De dichter is niet alleen begaan met Beatrijs, maar ook met haar geliefde.

regel 119 - 141
Hij koos zijn woorden keurig:
'Ook ik, vriendin, ben treurig,
want al vele lange dagen
moeten wij dit verdragen.
Als ik je wilde kussen,
dan kwam er steeds wat tussen.
Aan Venus met haar streken
zijn wij bijna bezweken;
moge God haar verdoemen,
want ze laat twee mooie bloem
moedeloos de kopjes buigen.
Als ik jou kon overtuigen 
het habijt terzij te leggen
en mij dan de de tijd te zeggen 
dat ik je hier vandaan kon leiden...
ik zou alles voorbereiden:
mooie kleren zou je dragen,
rijke voering, bonten kragen,
mantel, jurk en overkleed.
Met jou deel ik lief en leed,
en de zoete avonturen
als jij geloof hecht aan mijn woorden.'

Ook hier blijkt weer dat Beatrijs niet zomaar een vrouw is. Nee, haar geliefde zal haar kleden met mooie rijke gevoerde kleren met bonten kragen. Ze krijgt een mantel en een overkleed.
Beatrijs bezwijkt voor zijn belofte en zegt toe dat ze hem over 7 nachten bij de egelantier (wilde roos) zal ontmoeten en met hem zal vertrekken. De egelantier is het symbool van de boom voor de geliefde, maar is ook een verwijzing naar Maria.
Voordat Beatrijs met haar geliefde vlucht en het klooster verlaat, bidt ze tot Maria en biecht haar op dat ze zwicht voor de verleiding van de liefde. Ze trekt haar habijt uit en legt het op het altaar voor het beeld van Maria. Ook de sleutels van de sacristie, waarvoor zij verantwoordelijk was, vertrouwt ze toe aan Maria. In haar onderkleding verschijnt zij bij de egelantier aan haar geliefde en ze schaamt zich. Ze ziet eruit alsof ze boete doet voor haar verlangen, maar dat was personen van edele geboorte niet gebruikelijk. Dat is ook de werkelijke reden dat Beatrijs zich schaamt.
Haar geliefde stelt haar gerust en geeft haar de kleren die hij voor haar heeft gekocht. Daarbij zijn ook een paar Cordoba-schoenen. Dit waren hele luxe schoenen. De makers ervan werden cordowaniers genoemd. In naamgevingen is dit later verbasterd tot Korduwener of Corduwener.
De kleren passen bij de afkomst van Beatrijs; de jongeman heeft goed gekozen en dat wekt sympathie voor hem.
Ze vertrekken samen en als ze door een mooie bosrijke omgeving rijden, stelt de jongeling haar voor om daar te genieten van het liefdesspel. Beatrijs wordt boos en weigert. Ze geen vrouw van lichte zeden die in het open veld vrijt. Als hij een onderkomen voor hen heeft gevonden is ze bereidt om aan zijn wensen toe te geven, maar niet eerder.

Voor de elite bestond er in de middeleeuwen bepaalde etiquette t.a.v. de liefde. Andreus Capellanus schreef deze etiquette regels in De Arte Honeste Amands. 

De jongeman vraagt haar vergeving voor zijn woorden en verlangens en ze reizen verder. Het verhaal wordt door de dichter onderbroken. Hij vertelt in het kort dat de eerste zeven jaren heel gelukkig verliepen. Ze kregen twee kinderen. Maar het geld raakte op en ze moesten hun kleren, sieraden en paarden met verlies verkopen. De jongeman blijkt toch niet zo standvastig te zijn in zijn liefde en verlaat Beatrijs. Beatrijs is ten einde raad, maar verwijt zichzelf, dat ze altijd al gedacht had dat het zo zou aflopen. Het enige dat haar nog rest is te bidden tot Maria om vergeving, dat ze, om zichzelf en haar kinderen te eten te kunnen geven, als prostituee aan de kost moet komen.

regel 433 - 4465
Ze zei: 'Het is precies gegaan
als ik vreesde van het begin af aan.
Ik ben nu in alle staten,
want diegene heeft mij verlaten
op wie ik mij altijd verliet.
Maria, Vrouwe, vergeet mij niet,
bid voor ons drieën, hemelse bode,
dat de honger ons niet kan doden.
Nu mijn bestaan in duigen viel,
moet ik mijn lichaam en mijn ziel
bevlekken met zondige daden.
Maria, Vrouwe, heb genade.
Ook al kon ik garen spinnen,
wat zou ik ermee winnen?
In twee weken een half brood.
Ik moet, gedwongen door de nood,
buiten de stad, in 't open veld
mijn lichaam verkopen voor geld
om eten te kunnen krijgen,
want ik moet toch mijn eigen
kinderen te eten geven?'
Zo ging ze in een zondig leven, 
want men vertelt, en het is waar,
dat ze gedurende zeven jaar
als publieke vrouw in het leven ging
en menige zonde ontving.
door aan wildvreemde lieden
haar lichaam aan te bieden.
Ze vond er weinig genoegen in,
ze deed het voor een schamel gewin,
waarmee ze haar kinderen te eten gaf.  

Zeven jaar werkt ze als prostituee. Ze wil niet bedelen, dat past niet bij haar stand. Dat gold niet voor prostitutie. Ze blijft een edelvrouw in alles, haar werk als hoer is slechts bedoeld om haar kinderen te verzorgen. Alles staat in het teken van Maria en het geloof, want ondanks haar zondig leven, blijft ze bidden tot Maria. Na veertien jaren ellende krijgt ze zoveel berouw dat ze niet langer op de ingeslagen weg kan voortgaan. Ze bekent Maria dat ze spijt heeft van haar zonden. Ze keert met haar kinderen terug naar een dorp in de buurt van het klooster. Ze vindt een onderkomen bij een weduwe. Op een dag vertelt ze de weduwe wat ze heeft gehoord over de kosteres van het klooster, die veertien jaar daarvoor op een dag plotseling is verdwenen. De weduwe wordt woedend en dreigt haar weg te sturen over zoveel lasterpraat. De kosteres blijkt niet te zijn verdwenen. Er is geen vromer non in het klooster te vinden dan de kosteres, zo toegewijd is ze aan haar taak.
Beatrijs is verbaasd door het wonderlijke verhaal van de weduwe en ondervraagt haar over de afkomst van de non. Als de weduwe de naam van haar eigen ouders noemt, beseft ze dat de weduwe het over haar heeft.
Ze wordt overstelpt door berouw over haar zonden, maar is niet wanhopig. Wanhoop was in de middeleeuwen uit den boze; het was een zonde tegen de Heilige Geest.
Ze laat de kinderen verzorgd bij de weduwe achter en keert terug naar het klooster. Daar wordt haar duidelijk dat Maria gedurende haar afwezigheid haar taak heeft waargenomen. Maar Beatrijs moet haar zonden en zondig leven nog opbiechten, voordat ze echt vergiffenis krijgt.
Ze wil haar zonden niet aan de abt die ieder jaar het klooster bezoekt, biechten, maar na een visioen van een jongeman die een dood kind met een appel tracht te vermaken. Ze merkt op dat zijn handelingen geen zin hebben: het kind is dood. De jongeman bevestigt haar woorden en zegt dat God haar gebeden niet kan verhoren, als ze haar zonden niet biecht. Ze begrijpt de woorden en gaat naar de abt die haar berouw en biecht accepteert en haar absolutie schenkt. Hij zal het verhaal van het wonder in zijn preken verwerken zonder haar naam te noemen. De beide kinderen worden door de abt onder zijn hoede genomen en voedde ze op tot geestelijken.

De dichter besluit met een gebed tot God en Maria.

Het verhaal heeft een zekere psychologische diepgang. Er wordt een karakter geschetst van een vrouw die nadenkt over zichzelf.

Geoffrey Chaucer (ca.1342 - 1400)

Over Geoffrey Chaucer is weinig bekend. Hij was de zoon van een wijnhandelaar en is in Italië geweest. Mogelijk heeft hij daar kennisgemaakt met de Decamerone van Boccaccio. 
Zijn Canterbury Tales is een groot werk, dan gaat over 28 pelgrims die samen op weg gaan naar Canterbury naar de reliekschrijn van Thomas Beckett. De reis is vier dagen heen en vier dagen terug. In de koets vertellen de pelgrims elkaar verhalen. Deze verhalen gaan over liefde, trouw en ontrouw. De vertellers komen, in tegenstelling tot de vertellers in de Decamerone, uit alle standen. De verhalen in de Canterbury Tales hebben dan ook meer het karakter van volksverhalen. 

We lezen uit de reader blz 8 t/m 10 - De vertelling van de priores

Het verhaal begint met een proloog waarin de priores God en Maria verheerlijkt als aanloop naar het eigenlijke verhaal. 
De vertelling gaat over een achtjarig vroom jongetje dat op weg naar school door de Joodse wijk van zijn dorp moet lopen om de school van de christelijke kinderen te bereiken. Het jongetje vereert Maria. Een ouder vriendje leert hem een beurtzang in het Latijn ter verering van Maria. Als de jongen deze beurtzang telkens op weg naar school zingt, terwijl hij door de Joodse wijk loopt wordt hij door een Joodse bewoner vermoord en in een put geworpen. (Dit op aanraden van Satan). Zijn moeder, een arme weduwe, gaat hem zoeken en als ze zijn naam roept in de buurt van de put, klinkt de kinderstem die de beurtzang zingt. De schout zet de dader(s) van de moord vast en het lijkje wordt naar de abdij gebracht, terwijl het voortdurend zingt. De abt van het klooster vraagt aan het kind hoe dit kan en dan antwoordt het gestorven kindje dat Maria een korrel in zijn mond heeft gelegd, waardoor hij steeds de beurtzang kan blijven zingen, ook al is hij dood. Zijn zieltje zal door Maria worden gehaald als de abt de korrel uit zijn mond neemt. De abt voldoet aan het verzoek en het zieltje stijgt op naar de hemel in gezelschap van de Heilige Maagd. Het stoffelijk overschot wordt in de abdij begraven. 

Aan het eind van het verhaal wordt verwezen naar de moord op Huig van Lincoln, eveneens gepleegd door Joden. Dit is een historisch element. Huig van Lincoln is ook een heilige martelaar geweest. Zijn feestdagen waren 27 juli en 18 aug, maar deze zijn inmiddels afgeschaft. 
Ook het lijk van Huig werd in een put in een Joodse wijk gevonden. Het was in de middeleeuwen gebruikelijk om onomwonden om antisemitistische gevoelens publiekelijk te uiten. Ook dit verhaal heeft heel duidelijk anti-Joodse trekken en schildert de karaktertrekken van Joden als stiekem en vol van haat tegen christenen: ze verdrinken het christelijke slachtoffer en verstoppen zijn lijk. 

Net als bij de Beatrijs is dit verhaal van Chaucer een marialegende. Wat wel nieuw was dat de hoofdpersonen het jongetje en zijn moeder waren. 

Anthonis de Roovere (ca 1430 - 1482)

Van der Mollen feeste

Dit gedicht vertoont al voortekenen van de Renaissance en zijn invloed op Noord-Europa. Het is een zogenaamde Dodendans. In de middeleeuwen gold het motto 'Memento Mori' - gedenk te sterven als een moralistische waarschuwing. Iedereen moet God rekenschap geven van zijn leven. Het laat-middeleeuwse leven in het noorden is nog sterk gericht op de onvergankelijkheid. 

Anthonis de Roovere was een Vlaamse dichter/metselaar. Zijn gedichten zijn maatschappij kritisch. De late middeleeuwen laten ijdelheid en obsessie met het leven zien. Er wordt uitbundig gefeest, want dit aardse leven is zo voorbij. De late middeleeuwen waren een moeilijke tijd, wat zich uitte in meer hedonische gedrag. 

We lezen uit de reader blz. 11 t/m 13

Van der Mollen feeste bestaat uit 12 strofen.
  1. Alle mensen, ongeacht hun stand, worden opgeroepen om naar een andere plek te gaan
  2. Hun bestemming is het land van de mollen. Dit is dubbelzinnig bedoeld: met het sterven moet iedereen van dit aardse leven afscheid nemen. 
  3. Dit geldt voor iedereen. Bij het mollenfeest wordt iedereen beoordeelt om zijn verdienste
  4. Ook pausen, kardinalen priesters en klerken wacht dit lot
  5. Alle mogelijke beroepsgroepen en functies worden genoemd binnen de geestelijkheid. 
  6. Ook het wereldlijk gezag 
  7. En het wettelijk gezag. De castelleyn = de kasteelbeheerder
  8. Iedereen sterft, maar er is een hiërarchie in de opsomming. Ook voor burgers helpt bezit niet. 
  9. Ook de ambachtlieden moeten mee komen. 
  10. En jongemannnen en vechtersbazen.
  11. Ook de vrouwen met sleepjurken, vlechten 
  12. En haar dienstboden. 
We gaan allemaal dood - Dodendanscultus. De dans ontspringen kan niet. 
Deze cultus vinden we in allerlei kunst- en cultuuruitingen:

Den Spyeghel der salichey van Elckerlyc

Elckerlyc is een moraliteits- of sinnespel. Elckerlyc betekent Iedereen. Van oorsprong is dit een Nederlands stuk, maar het is in de loop van de tijd verscheidene keren bewerkt en vertaald:
  • Petrus van Diest (1454-1507)?
  • Petrus Dorlander
  • Jan Casus
  • Everyman (vroeg 16e eeuw - Engelse bewerking)
  • Jederman (Hugo van Hoffmanstall -1911)
  • Everyman (Philip Roth - 2006)
Het stuk is een allegorie. Er treden symbolische personages in op die een bepaalde eigenschap hebben. Elckerlyc is de symbolisch voorstelling van de rijke jongeman tussen de 25-30 jaar. Koopman van beroep. Hij wordt vergezelt door:
  • Geselschap - zijn vrienden
  • Goet - bezittingen
  • Dueght - de deugd
  • Kennisse
  • Biechte
  • Vroetschap
  • Cracht
  • Schoonheyt
  • Vijf Sinnen
Het stuk was bedoeld als spiegel. Het moest de toeschouwer iets leren. 

We lezen uit de reader blz 14 t/m 21 in een vertaling van Willem Wilmink 

God stuurt - in het begin van het spel - de Dood naar Iedereen. Iedereen schrikt van zijn komst. Hij was er niet op voorbereid (Memento Mori), als de Dood zich bekent maakt. De Dood ziet er niet uit als de Dood. Iedereen smeekt de Dood om hem nog twaalf jaar te geven om zijn 'boekhouding' op orde te brengen. Iedereen weet dat hij niet altijd naar Gods wetten heeft geleefd en wil dat goed maken. De Dood is echter niet gevoelig voor Iedereens smeekbede: zijn vijf zinnen hadden hem moeten helpen op het rechte pad te blijven en met name Verstand. 

Iedereen beseft dat er niets anders op zit en vraagt zijn Vriendenkring hem te vergezellen, maar Vrienden/Familie/Bezit zijn niet bereid om hem met de Dood te vergezellen. Je kunt niets meenemen, als je doodgaat. 
Als Iedereen Barmhartigheid vraagt om hem te vergezellen, antwoordt deze dat Iedereen zich nooit om hem heeft bekommerd tijdens zijn leven. Barmhartigheid is te ziek om hem te vergezellen.  
Iedereen wil via vrouw Biecht boete doen. Zelfkennis en Barmhartigheid zeggen Iedereen, dat hij Verstand, Kracht en Schoonheid en de Vijf Zinnen moet uitnodigen om hem gezelschap te houden. 
Iedereen maakt zijn testament op en schenkt de helft van zijn bezittingen aan de armen. Zelfkennis waarschuwt hem om bij een priester te biechten en de sacramenten te ontvangen. 
Kracht, Schoonheid en Verstand en de Vijf Zinnen zullen Iedereen op zijn pelgrimstocht vergezellen. Dankzij Barmhartigheid wordt Iedereen in de hemel opgenomen.