Duizend Jaar Europa II (1300-1500)- 23 november 2015

Literatuur 1 (1300-1500)

Inleiding

In dit college wordt de overgang tussen de middeleeuwse literatuur en Vroeg-Renaissance in Italië besproken. De vernieuwingen in de literatuur beginnen in Italië al rond 1300. Benoorden de Alpen dringt de invloed van het humanisme pas later door. 



Vergelijking Middeleeuwen en Renaissance
Middeleeuwen Renaissance
Kunst is bovenal gemeenschapskunst Kunst wordt individueel. Naam van de kunstenaar is bekend
De gedachtewereld is theocentrisch. God staat centraal De gedachtewereld is antropocentrisch. Het individu, de mens komt centraal te staan.
Schoonheid van kunstwerken stonden in dienst van God. De schoonheid wordt uitgebeeld om zichzelf. De mens wordt als mens afgebeeld.
De autoriteit werd opgelegd door de Bijbel, als enig gezaghebbend werk De autoriteit verschuift naar het belang van de studie van de klassieken naast de Bijbel en de kerkvaders.

Dante Alighieri (1265-1321)

La Divina Comedia

Dante schreef dit werk tijdens een periode van depressiviteit. Het is een fictief reisverhaal, dat begint op Goede Vrijdag 1300. De reis door de hel, op de louteringsberg naar het paradijs is een beschrijving van Dante's manier om weer grip te krijgen op zijn leven. Het werkt ademt nog de gedachten de middeleeuwen, maar wijst ook al vooruit naar de nieuwe tijd door de kritiek op de maatschappij en de kerk. 

Indeling van het werk

Getallen spelen in de Comedia een belangrijke rol
We lezen Canto 19 in de reader blz 1 t/m 4

bron: Illustrations for Dan Brown's Inferno
Dante (rechts) en Vergilius
in 3de gracht van de Malebolge
door Gustave Doré
Dante is met zijn begeleider Vergilius in de hel afgedaald en bevindt zich nu in de achtste cirkel: de Malebolge. In deze cirkel worden de zielen gestraft die zich hebben schuldig gemaakt aan kwaadaardigheid en bedrog. De omgang is verdeeld in 10 grachten die door bruggen gescheiden zijn. In canto 19 staan Dante en Vergelius op de brug van de derde gracht, waarin de verdoemden gestraft worden die zich hebben schuldig gemaakt aan simonie. Zij staan in putten omkeerd in de grond met hun benen naar boven. Hun voetzolen worden doorlopend met hellevuur geschroeid. 

Toelichting

Het hele canto draait om de met simonie aangeduide pauselijke praktijken. Simonie is afgeleid van Simon de Magiër (Simon Magus r.1) In Handelingen der Apostelen (8: 9-25) wordt verteld dat Philippus een magiër, Simon genaamd, wil bekeren. Simon probeert de gave om wonderen te verrichten voor geld van de apostelen te leren. Petrus veroordeelt Simon om dit schandelijke voorstel. Dante laat de simonie bedrijvers 'de kop omlaag, gelijk van 'n paal, omlaag gedreven'  in de derde gracht van de Malebolge staan. Dit is weer een toepassing van het contrapasso wat Dante in de Comedia hanteert: de straf houdt een tegenstelling ten opzichte van de begane zonde. In dit geval hebben de zielen zich schuldig gemaakt aan 'omkering' van hun geestelijke opdracht door kerkelijke ambten te verkopen. 
Dante vergelijkt de holten waarin de zielen staan met het doopvont uit het Baptisterium van Florence en vertelt dat hij ooit dat doopvont heeft moeten beschadigen om een kind van de verdrinkingsdood te redden. Dante vraagt Vergilius wie degene is die het meest te lijden heeft van de rode brandende vlammen rond zijn voetzolen. Vergilius brengt draagt Dante naar de bodem van de gracht, waar Dante de gestrafte ziel aanspreekt. Hier gebruikt Dante een vergelijking die voor zijn lezers een duidelijk referentiekader bevatten; hij vergelijkt zichzelf met een monnik die een huurmoordenaar de biecht afneemt terwijl deze in een kuil staat om levend te worden begraven. Dit was de geijkte straf voor huurmoordenaars. Zij werden veroordeeld tot een langzame martelende verstikkingsdood. De rechtspraak, onder invloed van de kerkelijke leer, hield er sadistische en agressieve manieren op na om te straffen. Alles in het kader van het hogere. 
Het gesprek dat volgt tussen Dante en de gestrafte ziel laat duidelijk de invloed van het nieuwe denken zien. De ziel blijkt paus Nicolaas III Orsini (Berin r.70) te zijn en denkt dat Dante een van zijn opvolgers is, nl. Bonifatius VIII, de paus voor wie Dante weinig achting heeft, omdat ook hij zich verrijkt heeft door ambten voor veel geld te verkopen. Indirect veroordeelt Dante Bonifatius tot een verblijf in de Hel, maar hij spreekt dit niet zelf uit, maar laat Nicolaas III Dante aanzien voor de persoon van Bonifatius. Daarop vertelt Nicolaas Dante wat Bonifatius te wachten staat. Dit is knap gevonden en uitdagend: op verwensingen met de dood en zeker ten aanzien van een paus, stond de doodstraf. Dante laat Nicolaas verder aan het woord die Bonifatius vergelijkt met Jason (=Josha uit de apocriefe boeken der Maccabeeën) Ook hij verkreeg zijn ambt door de koning geld te bieden. Nu volgen verwijzingen naar de actualiteit van Dante's tijd. Na Bonifatius komt het pausschap in handen van Franse pausen die de Heilige Stoel verplaatsen naar Avignon. Dante zag dit als een zware zonde. Dante wijst Nicolaas terecht en stelt dat hij de juiste straf ondergaat voor zijn zonden. Hij zegt dat voor iemand die de sleutel van Petrus moest bewaren Nicolaas schandelijk heeft gehandeld. Dante verwijst dan naar de Openbaring van Johannes (17) waarin de komst van de hoer van Babylon wordt geschetst. Dat Dante over veel kennis beschikte blijkt ook uit zijn verwijzingen naar het maken van afgodsbeelden (r. 112-114). Dan verwijt hij Constantijn de Grote dat deze eigenlijk de schuld draagt van de wereldlijke macht van de paus. Constantijn had nl. na zijn genezing door paus Silvester I, de laatste de wereldlijke macht gegeven in het westelijk deel van zijn rijk. Constantijn zelf werd keizer in Constantinopel. Dit is de Donatio Constantini, waarop de pausen zich beriepen als hun de wereldlijke heerschappij werd betwist. Overigens berust deze mythe en het document niet op waarheid. Het gebruikte document werd door Lorenzo Valla onmaskerd als een vervalsing uit de 8e eeuw. Vergilius is duidelijk tevreden met Dante's woorden. Hij tilt Dante op en brengt hij naar de volgende brug die de vierde kloof overspant. 

Dante ontmoet in de Hel (Inferno) allerlei zondaars, maar ook de grote klassieke schrijvers en wetenschappers. Zij verblijven - Vergilius is trouwens een van hen - in het Limbo, de eerste cirkel van de Hel, een redelijke verblijfplaats waar alle ongedoopten moeten leven, omdat alleen de doop het recht geeft op een mogelijk verblijf in het Paradijs. Vergilius verlaat Dante als hij de top van de Louteringsberg heeft beklommen; hij mag van God niet het Paradijs betreden. Beatrice neemt zijn taak als begeleidster van Dante over. 

De titel Comedia is geen verwijzing naar komedie of klucht. Een Comedia is een verhaal dat ernstig begint, maar vreugdevol eindigt.

Francesco Petrarca (1304-1374)

bron: Wikimedia
standbeeld van Petrarca
bij het Uffizi
Francesco Petrarca wordt gezien als de grondlegger van het humanisme. Hiermee wordt bedoeld dat hij een van de eerste was die zich bezighield met het bestuderen van de klassieke werken en zich als een enthousiast voorstander zag van de werken van oude Romeinse en Griekse schrijvers. Petrarca's humanisme is niet vergelijkbaar met ons begrip; bij Petrarca stond niet de mens centraal, maar de studie van de oudheid. 
Hij was de zoon van een notaris. Zijn vader was een Welf en werd net als Dante verbannen uit Florence. De familie vestigde zich in Avignon waar ook paus Clemens V zijn residentie had. Na zijn rechtenstudie in Bologna, keerde hij naar Avignon terug. Daar zag hij op 6 april 1327 (Goede Vrijdag) in de kerk een meisje op wie hij onmiddellijk verliefd werd. Zijn Laura was een getrouwde vrouw, maar Petrarca sublimeerde zijn verliefdheid in 366 sonnetten die aan Laura wijdde. 
Deze gedichten worden gezien als zeer vernieuwend en staan aan het begin van de Renaissance. De gedichten waren geschreven als individu, vol emotie en in de volkstaal. 
Petrarca is in Arquà in Padua overleden. Zijn woonhuis werd een museum en de bewoners eerden hem door de plaatsnaam te veranderen in Arquà Petrarca. Ook zijn graftombe staat in Arquà Petrarca. 

Literaire vernieuwing

De belangrijkste literaire vernieuwing die we aan Petrarca te danken hebben is het Petrarca sonnet. Deze dichtvorm bestaat uit: 
  • 2 kwatrijnen - 4 regelige strofen die samen een octaaf vormen
  • 2 terzinen - 3 regelige strofen die samen een sextet vormen
Tussen het octaaf en het sextet bevond zich een wending in het gedicht, ook wel volte of chute genoemd. 
Ter vergelijking het Shakespeare sonnet bestaat uit 3 kwatrijnen en 1 distichon (2 regelige strofe)

De chute kon zowel positief als negatief zijn, maar was een duidelijke afscheiding in het sonnet. 
De kern van Petrarca's sonnetten komt neer op: 
  • ik ben verliefd op je, maar jij niet op mij 
  • jij bent schuldig aan mijn verdriet
  • vol menselijke emotie
  • de geliefde wordt geïdealiseerd
  • de dichter is de lijdende minnaar 
  • hij is een tobberige man die achter schimmen aan jaagt
Als stijlfiguren hanteert Petrarca de antithese (de tegenstelling), de oxymoron (tegenstelling met een cliché) en ook wel de paradox (de schijnbare tegenstelling). In de Nederlandse literatuur vond zijn dichtvorm navolging o.a. bij P.C. Hooft en Huygens, maar tot in de 16e en 17e eeuw werd het sonnet geschreven in de stijl van Petrarca. 
Componisten als Monteverdi en Orlando di Lasso hebben Petrarca's gedichten op muziek gezet. 

Petrarkisme

Omdat in zijn gedichten een duidelijk beeld van zijn geliefde Laura werd geschetst, werd dit geïdealiseerde beeld ook het beeld van de ideale schoonheid. Vrouwen die zichzelf respecteerde probeerden op alle mogelijke manieren de schoonheidsidealen van Laura na te volgen. Laura werd zo het model voor de renaissance vrouwen en de vroeg-moderne tijd. 

Het sonnet als dichtvorm is niet altijd populair geweest. In de 19e eeuw werd het sonnet in de ban gedaan, maar een opleving ontstond in tijd van de Tachtigers. Opnieuw werd de banvloek over het sonnet uitgesproken rond 1950. Pas in 1980 keert de dichtvorm terug en heden ten dage is het geaccepteerd naast andere dichtvormen. 

We lezen uit de reader de sonnetten 21, 61, 90, 134, 292 op blz. 5 t/m 7

Sonnet 134

Ik voer geen oorlog en ik vind geen vrede,
ik hoop en vrees, ik ben van ijs en brand,
ik voel mij zweven en lig hierbeneden
ik vat de wereld in een lege hand.4

Zij sluit mij op, maar blijft doof voor mijn bede,
zij wil me niet, maar slaakt toch niet de band
Amor doodt niet, maar boeit mijn lijf en leden,
ik sterf half, maar mijn kerker blijft in stand.

Ik zie blind, schreeuw zelfs van mijn tong ontdaan,
ik smeek om hulp en wil het liefst vergaan,
ik haat mijzelf en hoop haar aan te kleven.
\
Ik leef van pijn en glimlach met een traan;
zoals de dood haat ik mijn eigen leven
en, Vrouwe, ú hebt mij daartoe gedreven. 

Giovanni Boccaccio (1313-1375)

bron: Wikimedia
Giovanni Boccaccio
De derde vernieuwer van de Italiaanse literatuur is Giovanni Boccaccio. Hij was een buitenechtelijk kind van een koopman. Zijn vader erkende hem als zoon en zorgde voor zijn opvoeding. Giovanni was heel intelligent en studeerde rechten en talen. Zijn vader was niet ingenomen met zijn belangstelling voor literatuur. Hij leerde de werken van Dante kennen en bestudeerde de klassieken. Zijn grote voorbeeld werd echter Petrarca. 

Decamerone

bron: Wikimedia
J.W. Waterhouse - Decamerone
Ook bij Boccaccio komen de getallen 10 en 100 tegen in zijn Decamerone. Boccaccio kende Dante's Comedia en was ook degene die de titel van het werk veranderde in La Divina Comedia. Er wordt gezegd dat hij hele stukken van de Comedia uit zijn hoofd kende. 
De Decamerone is gesitueerd in 1348 tijdens de grote pestepidemie in Florence waarbij zijn vader en zijn stiefmoeder verloor. Tien jonge mensen ontvluchten de stad en duiken onder op een landgoed buiten Florence. Ze brengen de tijd door met het vertellen van verhalen. De verhalen zijn een mengeling van kritiek op de kerk en de maatschappij. Een typische uiting van de nieuwe tijdgeest. De verhalen zijn ironisch met aandacht voor list, bedrog, liefde, seks, etc. De conservatieve elite (met name de clerus) vond het werk antimoralisch en veroordeelde het. 

Geschiedenis van de ontvangst van het boek

15e eeuw De dominicaan Savonarola werpt het boek op de brandstapel
1559 Paus Paulus IV doet het boek in de ban, omdat de verhalen weinig vleiend zijn voor de geestelijkheid. Het boek komt op de Index van Verboden boeken, waar het tot 1892 zal blijven.
1600 Frankrijk verbiedt het boek als goddeloze lectuur
1665 De Decamerone mag in Italië niet worden gedrukt (nog altijd op de Index van Verboden boeken, maar er is vraag naar het origineel. De drukkerij van Daniel Elzevier in Amsterdam gebruikt een exemplaar uit 1527 voor een nieuwe uitgave.

N.B. Dit doet me denken aan de boeken van Rita Monaldi en Francesco Sorti. In het eerste deel van hun reeks over de lotgevallen van Atto Melani Imprimatur (2002) wordt de rol van paus Innocentius IX Odescalichi in een ander - minder positief - daglicht geplaatst. Het boek kon in Italië niet meer worden herdrukt (Veel tegenwerking o.a. van Silvio Berlusconi). Daarop weken de schrijvers uit naar Nederland, waar de uitgeverij van de Bezige Bij niet alleen de Nederlandse vertaling( die altijd eerder uitkomt dan de Italiaanse) van Imprimatur, maar ook van de andere delen, mocht verzorgen. In een interview uit 2004 zeggen de schrijvers dat Nederland altijd al bekend heeft gestaan om zijn persvrijheid.
1809 In Engeland wordt een voormalige rechten student berecht voor het verzenden van het boek
1920 In de Verenigde Staten neemt de douane een zending exemplaren in beslag
1951-54 Weer wordt acht keer een zending van de Decamerone in beslag genomen
1971 Pier Paulo Pasolini maakt een verfilming van het boek
2002 De Zweedse Academie en Noorse boekenclubs plaatsen de Decamerone op de lijst van Belangrijkste boeken van de Wereldliteratuur.

Aspecten van de Decamerone

We lezen twee verhalen op blz 8 t/m 15 van de reader

Dit laatste thema werd ook vaak gebruik voor kluchten. In de Middeleeuwen werden toneelstukken opgevoerd op wagens, de zogenaamde wagenspelen. Deze abele spelen hadden een verheven onderwerp. Dikwijls werd het hofleven uitgebeeld, maar het verhaal had een goed einde. Op de achtergrond speelde God altijd een rol.
De voorstelling werd afgesloten met een platte klucht: een sotternie. De norm, die in het abele spel de hoofdrol speelt, wordt omgedraaid. Meestal is huwelijkse ontrouw, de slimheid van vrouwen het onderwerp. Het diende als contrast: man is het hulpje van de vrouw, terwijl in de realiteit de vrouw haar man moest volgen. Het moest worden gezien als grappig. 
Nederlandse sotternieën maken duidelijk dat in de Nederlanden de nieuwe tijd nog niet was doorgedrongen. De stukken hadden nog de oude middeleeuwse mentaliteit. 

We lezen Lippijn op blz 16 t/m 20 van de reader

Inhoud

Lippijn's vrouw wil naar haar minnaar en stuurt Lippijn om water en vuur te halen. Als hij terugkomt, ziet hij zijn vrouw met haar minnaar, maar een buurvrouw (vertrouwelinge van de vrouw) zegt tegen Lippijn dat hij onmogelijk zijn vrouw met haar minnaar kan hebben gezien. Hij moet aan zinsbegoocheling hebben geleden. Zijn vrouw zit gewoon thuis. Ze praat zo hard, dat de geliefden het horen en zich in veiligheid kunnen brengen. Op aanraden van de buurvrouw gaat Lippijn naar zijn huis waar hij de deur op slot vindt. Hij prijst zijn vrouw om haar kuisheid en belooft haar nooit meer te zullen verdenken van overspel. 
Aan het eind komt altijd een verteller/speler aan het woord met een moraliserend einde:

Ghi goede liede, dit hebben wi
Ghespelt al in een boerdement.
Si leven noch wel - si u bekent -
Die deze gheliken wel hebben gesien
Wet dat menech boerden gescien,
Daer dus daneghe mere niet af en gaet
Daer bi biddic u, dat ghi ontfaet
In dancke ons fobitasie.
Ic bidde den coninc vol van gratien
Die vander maghet was geboren,
Dat hem niement en wille storen
Van dat hie hier heeft gesien ende gehoert
Staet op, ghi moget wel gaen voert,
Want wi moet alle scheiden.
Ons here god moet ons allen geleiden.
Amen. 

François Villon (ca 1431-na 1463)

François Villon was een Frans dichter. Hij heeft een schelmachtig leven geleid met kleine criminaliteit. In de gevangenis schrijft hij  gedichten en verhalen met een knipoog, licht van toets, geheel in een nieuwe stijl. Serieuze onderwerpen behandelt hij met ironie. Ook stelt hij het godsvertrouwen - dat in de middeleeuwen de levenshouding bepaalde - aan de kaak. Zijn gedichten getuigen al van een soort psychologisch inzicht .

We lezen uit de reader 'De Ballade der Gehangen' in een vertaling van Ernst van Altena (blz 21) en één van zijn kwatrijnen

De ballade van de gehangenen

Gij mensenbroeders die ons overleeft
Gedenkt ons zacht, gedenkt ons niet vilein
Want juist als gij erbarmen met ons heeft
Zal God ook jegens u genadig zijn
U ziet ons hier gegangen per dozijn
Ons vlees, door ons gespijsd tot aan de strot
Is sedert lang verteerd, vergaan, verrot
Wij beend'ren worden ook tot stof gewreven
Dat niemand lacht om ons zo droevig lot;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve

Als wij u broeders noemen, kijk dan niet
Misprijzend, ook al bengelen wij hier
Met reden en terecht. Wie logisch ziet
Weet dat de mens vaak dom is als een dier
Vraagt dus voor dit dozijn, dood als een pier
De hoge gratie van Maria's kind;
Dat Hij ons net als ieder mens bemint
En onze ziel niet in de hel doet beven
Ons lijf is dood, verdwenen met de wind;
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve

De regen spoelde en waste onze huid
De zon heeft ons geblakerd en gelooid;
De eksters pikten ons de ogen uit
De kraaien hebben ons de baard gerooid
En zelfs de laatste rust krijgen wij nooit;
Wij zwaaien en wij draaien met de wind
Die met ons speelt gelijk een kaatsend kind
Veel vogelsnavels kwamen ons doorzeven
Zorgt dus dat u hier nooit uw einde vindt
Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve

Prins Jezus, hoor ons aan, wij smeken luid;
Zorg dat de duivel ons niet krijgt als buit
Laat ons toch niet in hete vlammen sneven
Gij mensen, lach ons kaal karkas niet uit

Bidt slechts tot God dat Hij het ons vergeve!

Quatrain

Je suis Françoys, dont il me poise
Né de Paris emprès Pontoise,
Et de la corde d'une toise
Sçaura mon col que mon cul poise. 

In vertaling:
Ik ben François, wiens naam zo bont is,
Parijs, dat mijn geboortegrond is,
hangt mij straks aan een touw dat rond is,
zo leert mijn kop hoe zwaar mijn kont is.