Duizend jaar Europa II (1300-1500)- 5 oktober 2015

Algemene Geschiedenis II (1300 - 1500)

Verslag 2e hoorcollege

Thomas van Aquino

Levensloop

Eind 1224 of begin 1225 werd Thomas geboren in Roccasecca, bij Napels. Hij was de jongste zoon van de graaf van Aquino die familie was van Frederik Barbarossa. Zijn moeder stamde af van de Noormannen die Sicilië op de Saracenen hadden verovered.

De familie van Thomas was een aanhanger van Frederik II. In 1229 was de familie betrokken bij de belegering en plundering van het klooster van Monte Cassino.
Bij de vredesonderhandelingen werd Thomas die toen ongeveer 5 jaar was, als oblaat aan het klooster van Monte Cassino afgestaan in de hoop dat hij er ooit abt zou worden. Hij bleef er negen jaar en kreeg daar er zijn eerste opleiding. In 1239 viel de keizer weer Monte Cassino aan en keerde Thomas terug naar huis.

Thomas vervolgde zijn opleiding aan de Universiteit van Napels waar hij de vrije kunsten bestudeerde. In Napels sloot hij zich - tegen de wil van zijn familie - aan bij de Dominicanen die aan de universiteit een faculteit voor theologie hadden geopend. Thomas reisde naar Parijs met de grootmeester van de orde om daar theologie te studeren. Hij werd door zijn broers ontvoerd en op het ouderlijk kasteel gevangen gehouden. Pas een jaar later kreeg hij zijn vrijheid terug.

In 1245 ging hij alsnog naar Parijs en studeerde er theologie in het convent van de Dominicanen. Zijn leermeester was Albertus Magnus die inmiddels bekend stond als dé kenner van de werken van Aristoteles. De complete werken van Aristoteles waren recentelijk middels Arabische bronnen bekend geworden aan de Universiteit van Parijs. Toen Albertus in 1248 de opdracht kreeg om in Keulen een Dominicaans studiehuis (Studium Generale) opzetten in Keulen, nam hij Thomas met zich mee. Vier jaar later studeerde Thomas af en werd door Albertus teruggestuurd naar Parijs om daar theologie te onderwijzen en zijn graad (meestertitel) in theologie te verkrijgen. Na zijn dood, 49-jarige leeftijd, werd hij heilig verklaard en hij is de beschermheilige van leerkrachten.

De Triomf van St.Thomas van Aquino

In de kapel van Spagnoli in de Santa Maria Novella in Florence is op de westwal een fresco te zien, dat bekend staat als de Triomf van St.Thomas van Aquino; de officiële titel luidt: De Triomf van de Katholieke Doctrine. Eigenlijk stelt het fresco de wetenschappelijk en academische bijdragen voor van de Dominicanen, maar dit wordt uitgedragen in de persoon van Thomas van Aquino.
De compositie is heel schematisch en bevat een enorme hoeveelheid aan personificaties en historische voorbeelden in een strakke symmetrische presentatie.
In het midden van het bovenste gedeelte zit St. Thomas op een troon getooid met een aureool. Hij presenteert een open boek aan de kijker. Boven de troon vliegen de vier cardinale deugden en de drie theologische deugden: de bovenste is de Liefdadigheid. Links van Thomas vanuit het gezichtspunt van de toeschouwer zitten, Job, David, Paulus, Marcus en Johannes de Evangelist; ter rechterzijde: Salomo, Jesajah, Mozes, Lucas en Mattheus. Aan de voeten van Thomas zitten de ketters: Sabellius, Averroës en Arius. Uit hun lichaamstaal spreekt de verwerping van hun ideeën.
In het onderste register zijn veertien tronen geschilderd die lijken op een rij koorbanken. Aan de rechterkant zitten de vrouwelijke personificaties van de vrije kunsten met aan hun voeten de Klassieke en Bijbelse vertegenwoordigers. De vrouwelijke figuren aan de linkerkant zijn moeilijker te duiden. Volgens Vasari vertegenwoordigen zij de zeven theologische wetenschappen, maar er zijn andere visies.

Studeren in de Middeleeuwen

Reizen te paard

Studeren in de Middeleeuwen was alleen weggelegd voor zeer getalenteerde jongemannen, meestal geestelijken die gedreven waren om steeds meer kennis te vergaren.

Dit betekende vooral dat er veel werd gereisd. Reizen was echter risicovol en de veiligheid onderweg was dikwijls een probleem. Men reisde te voet, te paard, op een (muil)ezel, of per boot.

De studenten reisden van de ene universiteit naar de andere.

Ontstaan van de universiteiten

Zegel van de Universiteit van Bologna

De oudste universiteit van Europa is Bologna. De stichtingsdatum van dit centrum van opleiding is onbekend, maar het logo van de universiteit noemt 1088. Geestelijken in en rond Bologna wilden hun kennis met anderen delen. De studenten moesten daarvoor betalen. De studenten kwamen uit heel Europa en verenigden zich in groepen meestal gebaseerd op land van herkomst. Een groep studenten kon ook een docent/geestelijke uitnodigen voor een reeks lessen. De docent legde dan een eed van trouw af aan de studenten. De universiteit was een organische manier van denken om mensen in een groter geheel tot ontwikkeling te laten komen.

De organisatie van de universiteit doet sterk denken aan de organisatie van de gilden. Aan de universiteit haalden de studenten graden die bepaalde bevoegdheden gaven.

Na een eerste opleiding kreeg de student een titel die overeenkomt met de huidige mastertitel (voorheen drs.), daarna kon de student een meesterproef afleggen (dissertatie schrijven). Werd de meesterproef doorstaan dan mocht de nieuwe meester (vergelijkbaar met dr.) zelf studenten opleiden. Deze manier lijkt sterk op de manier waarop de gilden waren georganiseerd. Een leerling kwam in dienst bij een ambachtsman; leerde het vak en mocht zich op een gegeven moment gezel noemen. Daarna kon hij zich verder in zijn vak bekwamen; een meesterproef afleggen waarna hij meester werd in zijn vak.

Zowel wereldlijke als geestelijke heersers zagen de universiteiten als gevaarlijke instellingen. Dit kwam vooral omdat de kennis min of meer binnen de muren van universiteit werden bestudeerd. De lessen werden gegeven in een vorm van discussie: er werd een dispuut (een theoretisch debat) gehouden dat bestond uit vragen die de meester aan de studenten stelde. Zij moesten de antwoorden vinden. De verschillende antwoorden en standpunten leidden tot discussies.

In het Casino Massimo in Rome zijn in het plafond van de Dante Kamer fresco te zien uit Paradiso. In canto 11-14, de sfeer van de Zon, ontmoeten Dante en Beatrice de wijzen, waaronder, Thomas van Aquino (links) en Siger van Brabant (rechts).
Van Thomas van Aquino is bekend dat hij hevig in debat kon gaan met Siger van Brabant over het werk van Averroës. Tijdens de debatten ging het er heftig aan toe, maar de debaters bleven respect voor elkaar tonen. Ze konden nog zo van mening verschillen, ze respecteerden elkaar als persoon. De integriteit van een partij werd nooit in twijfel getrokken.

Het debat was en is ook nu nog altijd het belangrijkste kenmerk van de Europese universiteiten om kennis en hypothesen onder wetenschappers te delen. Heel sterk is dat nog aanwezig bij een promotie: de promovendus moet zich tijdens de plechtigheid in het wetenschappelijk debat staande houden.

Juist heftigheid van debatten en het daaraan verbonden risico van het ontwikkelen van dubieuze kennis zorgde ervoor dat de geestelijkheid en de wereldlijke machthebbers meer greep willen krijgen op de inhoud en organisatie van de universiteiten. Zij gaan er toe over om zelf universiteiten te stichten. Het bestuur komt in handen van de rector magnificus en de ontwikkeling van het denken moet binnen bepaalde lijnen blijven. De manier van denken wordt niet opgelegd; het gaat vooral om de onderwezen kennis. Dit is de algemene trend aan de middeleeuwse universiteiten.

De debatten en colleges werden gegeven in het middeleeuwse Latijn. Dat was een levende taal die zowel werd geschreven als gesproken. Ook de disputen gingen in het Latijn. Daardoor waren de lessen aan de Europese universiteiten voor iedereen toegankelijk die het Latijn beheerste. De verworven kennis naar de maatschappij toe vertaald in de eigen landstaal.

In Nederland was Latijn tot in de 19e eeuw aan de universiteit van Leiden de voertaal. Vergelijk dit met het Engels/Frans in de voormalige Aziatische en Afrikaanse koloniën. Wie Engels/Frans beheerst, maakt meer kans op een baan of een aanstelling in een overheidsfunctie.

Aan de Leidse universiteit was één faculteit die gegeven werd in het Nederlands: Nederduitse mathematiek. Deze faculteit was in het leven geroepen door prins Maurits die voor zijn veroveringen tijdens de Opstand ingenieurs nodig had. Een bekende ingenieur is Simon Stevin. De deelnemers aan deze colleges waren veelal ambachtslieden die hogerop wilden komen. De faculteit was enig in Europa en werd door de studenten van andere faculteiten niet serieus genomen. Later is ook deze faculteit overgegaan op Latijn als voertaal, omdat de verworven kennis en graden anders niet werden erkend.

Ook nu nog zien we dit soort erkenningen: in de Bolognaverklaring van de ministers van Onderwijs van de Europese Unie staat dat de Europese universiteiten streven naar een uitwisseling van titels. Een masteropleiding behaalt aan een universiteit in Duitsland moet dezelfde waarde hebben als een mastertitel behaalt in België.

Res Publica Literare

De verschillende universiteiten hebben in de Middeleeuwen een aantal grote namen opgeleverd, waaronder Thomas van Aquino, Siger van Brabant, Albertus Magnus en Roger Bacon. De laatste was een Engelse geleerde die een voorstander was van experimenteel onderzoek wat niet gebruikelijk was.

De meest beroemde geleerden trokken vele studenten. De dictaten die deze studenten maakten circuleerden aan andere Europese universiteiten, zodat men ook daar kennis kon nemen van nieuwe ideeën en inzichten. Er bestond een enorme verspreiding en uitwisseling van kennis. Deze kennis bewoog zich vooral op een hoger niveau van abstract denken. Toegepast denken en technologische uitvindingen hoorden niet tot de kennis die werd onderwezen.

De stichting van universiteiten na Bologna.

Voor een koning of een abt van een klooster was het stichten van een universiteit een mogelijkheid om status te verwerven. Zo stichtte de koning van Bohemen de Karels universiteit in Praag. In Spanje werd de universiteit van Salamanca gesticht en in Parijs de Sorbonne.

De Bourgondiërs stichtten de universiteit van Leuven. Niet alleen gaf een universiteit status, maar heersers hadden meer en meer geleerden aan het hof nodig om hun gezag legitimiteit te geven en om een centrale administratie te kunnen voeren. De juristen gebruikte als basis het oude Romeinse Recht, zowel voor theoretische als praktische problematiek. Vanuit het Romeinse Recht konden zij de koning adviseren, waarbij de koning altijd het laatste woord had.

Deze colleges van legisters (advocaten) hadden hun opleiding aan een universiteit genoten en het college was voor de koning een statussymbool.

Athenaeum Illustre poort in Amsterdam ingang van de Agnieten kapel
Toen in 1568 de Zeven Verenigde Nederlanden in opstand kwamen tegen de Spaanse koning Philips II werd in Leiden in 1575 een contra universiteit opgericht die op protestantse leest was geschoeid. Voor Leiden betekende dit een forse groei van de plaatselijke economie. In navolging stichtten de andere gewesten hun eigen universiteiten. In Franeker werd een meer orthodoxe universiteit gesticht omdat men de predikanten uit Leiden te vrijzinnig vond. Daarna volgden al gauw: Groningen en Harderwijk. Niet in alle gewesten lukte het om een universiteit te stichten. Zo is van Zeeland bekend, dat er wel een legaat was voor de stichting, maar de feitelijk oprichting is nooit van de grond gekomen. In plaatsen als Deventer (Athenaeum Illustre) en Amsterdam (Athenaeum Illustre) ontstonden zogenaamde Illuster scholen. Deze opleidingen mochten wel op academische niveau opleiden maar had geen promotierechten. Ook in Breda en Rotterdam ontstonden dit soort instituten. Soms werd aan een illuster school door de gewestelijke bestuurders het promotierecht toegekend. Vanaf dat moment mocht de opleiding zich als universiteit presenteren. Dit is o.a. gebeurd met de Universiteit van Amsterdam die in 1877 het promotierecht kreeg.

Universiteiten ontwikkelden zich in stedelijke gebieden en waren naast machtssymbool en legitimering van de de macht van de heerser vooral een belangrijke bron van inkomsten.

Riddertijd

Tussen 1300-1500 neemt de macht van de adel af. Ze verliezen hun economische dominantie die ze verkregen door grondbezit en heffingen op delen van de oogst. De opbrengsten waren niet meer voldoende om hun status te kunnen handhaven. Om over voldoende geldelijke middelen te kunnen blijven beschikken gingen zij ambtelijke functies, zoals het baljuwschap, verkopen aan de meest biedende. De steden verwierven het baljuwschap vaak als privilege in ruil voor een afkoopsom. De baljuw bleef benoemd totdat de landheer de afkoopsom had voldaan. Meer en meer kregen de steden greep om de ambtelijke functies die oorspronkelijk bij de landheer berusten.

Ook al kwam de economische macht bij de steden te liggen was de riddertijd niet ten einde. De adel hield nog vast aan oude waarden, zoals hoofs gedrag. Ook harnassen werden nog steeds gebruikt (ze werden zelfs zwaarder), maar de inkomsten van de adel waren niet langer in overeenstemming met de status die ze moesten voeren.

Stedelijke ontwikkeling

In de steden lag de macht bij de derde stand. Dit waren de kooplieden en de ondernemers. De

Brugge - situering ten tijde van de opkomst van de Vlaamse steden
ambachtslieden behoorden hier niet toe, wel de leveranciers van grondstoffen. Hierdoor komen families in de steden aan de macht. De steden steunen vaak de machthebber omdat deze veiligheid garandeert, wat de handel ten goede komt.

Met name in Vlaanderen en Noord-Italië doet zich deze ontwikkeling voor. In Vlaanderen komen Brugge en Gent tot grote bloei. In Noord-Italië zijn dat Venetië en Genua, gevolgd door Florence en Milaan. Over en weer bestonden er tussen de steden van Noord- en Zuid-Europa nauwe handelscontacten.

Bankwezen

Om te voorkomen dat een handelaar met grote geldsommen moesten reizen werd een nieuw waardepapier ontwikkeld: de wissel. Een koopman in Venetië stortte bij een handelaar een som geld. In ruil hiervoor kreeg hij een zogenaamde wisselbrief (op naam of aan toonder). Als hij op de plaats van bestemming was aangekomen, kon hij naar een vertegenwoordiger van zijn handelaar gaan. Op vertoon van de wisselbrief kreeg hij het gestorte bedrag uitbetaald. Dit is een eerste vorm van giraal verkeer.

De Geldwisselaar - Quentin Matsys
Door het in omloop zijn van verschillende munten werd het noodzakelijk om de waarde van de verschillende munten met elkaar te kunnen vergelijken. Hiervoor moesten de munten worden gewogen en gemeten en moest de waarde aan edelmetaal worden vastgesteld. Hiervoor zorgden de geldwisselaars. Op de jaarmarkten traden de geldwisselaars ook op als vertegenwoordiger van handelshuizen en banken. Wissels konden bij hen verzilverd worden.

Vanaf 1494 werd in Italië steeds meer het zogenaamde dubbel-boekhouden toegepast. Dit bestaat uit een memoriaal waarin transacties in sequentiële volgorde worden opgetekend, het journaal waarbij de transacties worden geclassificeerd en het grootboek, waarin voor iedere transactiesoort op een apart blad wordt bijgehouden. Via Portugal komt de kennis van het dubbel-boekhouden via gevluchte Joodse families naar de Nederlanden.

In Florence ontwikkelde de familie van de Medici zich tot een aristocratisch familie die zich met name bezighield met bankzaken. Zij verstreken ook leningen, ondanks het feit dat dit door de Kerk verboden was. Voor christenen was het zondig om geld te maken zonder daarvoor een tegenprestatie te leveren. Dit werd gezien als een vorm van uitbuiting.

Joden was wel toegestaan om geld uit te lenen tegen rente. De paus gaf de Lombarden toestemming om tegen onderpand een lening af te sluiten. Hieruit is de lommerd ontstaan, waar je tegen overhandiging van een voorwerp met waarde een bedrag te leen kreeg. Als je de lening afloste, kreeg je het voorwerp terug.

Een ander financieel product dat in de middeleeuwen is ontstaan is de lijfrente. In de 14e en 15e eeuw leenden rijke burgers aan hun stad een som geld. In ruil hiervoor kregen ze op regelmatige basis een bedrag uitgekeerd. Problemen konden ontstaan als een stad bankroet ging, de lijfrente verviel dan. Bekend is dat een vertegenwoordiger van het Rotterdamse stadsbestuur Rotterdammers die op reis waren, waarschuwden om bijvoorbeeld de stad Utrecht te mijden, omdat de stad Rotterdam haar verplichtingen jegens Utrechtse lijfrentetrekkers niet kon voldoen. Rotterdammers die Utrecht aandeden, liepen het risico persoonlijk aansprakelijk gesteld te worden en in gijzeling te worden genomen. Ook kwam het voor dat steden rijke burgers verplichten om geld uit te lenen.

Groei van de status van een stad.

Ook de steden willen met hun rijkdom pronken. Ze doen dit op verschillende manieren:

Wereldbeeld

De kaart van de wereld, met daarboven God, en daaronder de hel. De wereldkaart is georiënteerd: het oosten is aan de bovenkant afgebeeld. In het midden zien we Jeruzalem, het centrum van de wereld. Duidelijk herkenbaar is ook de Rode Zee, de afscheiding tussen Egypte en het Heilige Land. Europa bevindt zich linksonder.
Het wereldbeeld in de middeleeuwen kent één wereldcentrum en dat is Jeruzalem en met name Calvarië: de berg waar Jezus aan het kruis is gestorven. Daarnaast had men vage notie van grote delen die buiten Europa gelegen waren.

Zo was bekend dat de Romeinen handel hadden gedreven met India en China en vandaar o.a. suiker en specerijen naar Europa hadden gebracht.

Ook had men notie van een groot christenrijk in Afrika naast het christenrijk van Europa. Dit Afrikaanse christenrijk was gesticht door de aartspriester Johannes. Bewijzen voor het bestaan van dit rijk werden gezien in de zwarte kruisridders die in de 12e eeuw vanuit Soedan deelnamen aan de kruistochten. In Ethiopië en Soedan bestonden de koptische kerken.

Een andere bron waren de verslagen van de Venetiaanse reiziger Marco Polo. Hij schreef uitgebreide verslagen over zijn reizen in het Mongoolse Rijk, dat zich uitstrekte van de Zwarte Zee tot aan China. Allerlei denkbeelden en informatie kwamen met dit soort reizen in Europa terecht. Sommige denkbeelden werden legendarisch.

Ontdekkingsreizen

Hendrik de Zeevaarder
Het waren de Portugezen die in hun drang naar het zuiden nieuwe gebieden ontdekten. Portugal was gunstig gelegen voor het ondernemen van ontdekkingsreizen. De hoofdstad Lissabon en de stad Porto hadden grote havens. Belangrijk is het werk van Hendrik de Zeevaarder, een Portugese prins die reizen naar nieuwe gebieden stimuleerde. De handelstochten van de Portugezen waren in zuidelijke richting, langs de Afrikaanse kust. Men was er vooral op gericht om landen aan te doen waar de Islam nog niet was doorgedrongen. Daar wilde men het christendom verbreiden en handelscontacten leggen.

Op hun reizen ontdekten de Portugezen o.a. Madeira en de eilandengroep van de Azoren en de landen langs de Afrikaanse kust tot ongeveer de hoogte van Congo. De lokale vorst van de Congo was ingenomen met de Portugese handelsmissies. Deze missies en de verbintenissen die eruit voortkwamen, kwamen tot stand in een langdurig proces. Naast handelswaren werden ook ideeën en cultuur uitgewisseld. Zo was in Afrika nog altijd massaslavernij een normaal verschijnsel. In Europa was dit vergeten, maar door de handelscontacten in Afrika ontwikkelden de Portugezen op de Kaapverdische eilanden grote plantage die door slaven werden onderhouden.

De kennis over de wereld is groot en wordt vergroot door het gebruik van het kompas en het astrolabium waarmee aan de hand van de stand van sterren, de positie op zee kon worden bepaald. Pas in de 15e eeuw kwamen deze instrumenten ook voor op Hollandse schepen.

Columbus

Columbus had op zijn reizen ten westen van Afrika - bij de Canarische eilanden - ontdekt dat daar constante westenwinden heersten. Hij zag daarin een mogelijkheid om - door steeds westelijker te varen - Indië te ontdekken. Het stadsbestuur van Genua zag niets in zijn plannen, maar de koningen van Aragon en Castilië - Ferdinand en Isabella - konden zijn reizen financieren uit de oorlogsbuit die de verovering van Granada had opgeleverd.

Vasco di Gama

Het lukte Vasco di Gama om rond de zuidpunt van Afrika te varen en Indië te bereiken. Het belang van handelsposten in Indië was niet alleen belangrijk voor de handelswaar die er kon worden gekocht, maar had ook een geopolitieke achtergrond: het beperken van de macht van de Islam.

De Islam in de 14e en 15e eeuw

Het allesomvattende kalifaat bestaat niet meer. De grote rijken van de Abbasiden en Omayyaden zijn uiteengevallen in kleinere delen met een lokale heerser. Invallen vanuit het Mongoolse rijk hebben aan dit verval bijgedragen. De kalief van Bagdad wordt door de Mongolen gevangen genomen en terechtgesteld.

Er ontstaan verschillende sultanaten met ieder een eigen vorm van de Islam: Soennieten. Sjiieten en de Assassijnen (een zeer radicale groepering met een extreme vorm van Islamitisch geloof).

In het Midden-Oosten zijn in 14e en 15e eeuw de Arabieren verdrongen door de Turken die vanuit Siberië naar Zuid-Rusland, Georgië, de Krim en de Kaukasus zijn afgezakt.

In de 15e eeuw veroveren de Ottomanen Anatolië en delen van de Balkan waar zij de koning van het Servische Rijk verslaan. In 1453 verovert Mehmet II de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk, Constantinopel. Mehmet maakt Constantinopel tot de hoofdstad van het Osmaanse Rijk. Na de verovering van de stad organiseert hij zich bestuur en bouwt Constantinopel weer op. Hij wil van de stad een multicultureel centrum maken en moedigt verschillende bevolkingsgroepen aan om zich in Constantinopel te vestigen (ook verplicht). Mehmet noemde zich kalief der gelovigen en liet het voorkomen dat hij afstamde van de profeet Mohammed. Daarnaast noemde hij zich keizer van de Romeinen.

In Perzië heersen in dezelfde tijd sjiieten die het Osmaanse Rijk bestrijden. Mehmet II is soennietisch.

Orhan Pamuk: Ik heet Karmozijn.

Handelsroutes beheerst door Ottomanen
Door de verovering van Constantinopel beheersen de Ottomanen de handelsroutes naar West-Europa en de aanvoer uit het achterland. Vandaar dat de Portugezen zelf op zoek gaan naar Indië.

De sultan is de absolute heerser in het Osmaanse Rijk. De Islam is de dominante godsdienst, maar Christenen en Joden is plaats in het Rijk. Zij mogen hun eigen geestelijk leiders behouden en leven volgens hun eigen wetten en regels. Mehmet onderhield vriendschappelijke banden met de patriarch van Constantinopel en ook met de leiders van het rabinaat.

Als in 1492 de Joden uit Spanje worden verdreven nodigt de Sultan hen uit om naar Constantinopel/Istanboel te komen. Nog altijd wonen er in het huidige Istanboel afstammeling van deze Joodse vluchtelingen die een eigen taal spreken: het Ladijns - Spaans-Joods.

Joden en Christenen zijn onderworpen aan een bepaalde belastingvorm die door moslims niet betaald hoeft te worden. Moslims kennen hun eigen belasting. De belasting die Joden en Christenen betaalden was meestal in de vorm van slaven. Vooral intelligente en talentvolle jongemannen waren gewilde slaven. Zij werden aan het hof van de Sultan bekeerd tot de Islam. Met hun bekering kregen ze een nieuwe naam, maar de slaaf vergeet zijn eigen naam en afkomst niet. Deze groep aan het hof opgeleide mannen vormden de paleiswacht van de Sultan: de Janitsaren. De Sultan omringde zich met personen uit het hele rijk. Zij waren van hem afhankelijk, maar de families deelden in de loyaliteit die hun zonen aan de Sultan schonken. Ook in de harem van de Sultan zaten uitsluitend slavinnen. De meeste ervan kwamen uit Rusland en in harem was Russisch de voertaal. De leiding van de harem was in handen van de moeder van de regerende sultan. Verschillende sultanes hebben grote politieke invloed uitgeoefend. Bekend geworden zijn Hürrem (Roxelana) de favoriete vrouw van sultan Süleyman de Grote. De Islam was een samenleving die concurrerend was voor de Christenen. Een van de laatste Byzantijnse keizer was zelf bereid om de suprematie van de kerk van Rome te erkennen in ruil voor bescherming tegen de Islam. Hiertegen heeft de bevolking van Constantinopel zich verzet. Nadat de stad onder Ottomaanse bewind was gekomen, verloor de kerk van Rome zijn angst voor de orthodoxe kerk van het voormalige Byzantijnse rijk.

Renaissance

De ontwikkeling van het Renaissance gedachtegoed komt niet uit de lucht vallen. Het is het gevolg van een lang proces dat al in de middeleeuwen tot ontwikkeling was gekomen.

Algemeen wordt het begin van de Renaissance gedateerd rond 1600 en later, maar Europees gezien waren signalen van deze nieuwe ontwikkeling al veel eerder zichtbaar.

Fresco Laura en Petrarca in het Petrarca huis Padua
De dichter Petrarca wordt gezien als de eerste vertegenwoordiger van de vernieuwde belangstelling voor de Klassieken. Petrarca schreef sonnetten een nieuwe dichtvorm. Zijn gedichten waren gericht aan Laura, zijn geliefde, maar inmiddels wordt aangenomen dat Laura een fictief personage was door Petrarca zelf in het leven geroepen. Volgens de gedichten was Laura een slachtoffer van de pestepidemie. Zijn gedichten, die hij met zijn eigen naam ondertekende, hebben niets meer van de hoofse dichtkunst.

Petrarca verbleef lange tijd aan het pauselijke hof van Avignon. Hij ontdekte in de bibliotheken van klooster werken van Cicero. Klassieke werken werden binnen het Europese christendom niet als relevante kennis gezien voor Christenen die de Openbaring hadden gekregen. Vergilius werd gezien als een vóór-christelijke schrijver die de Openbaring niet had ontvangen.

De nieuwe generaties gaan de erfenis van de Klassieken beoordelen op de waarden die er in de Oudheid aan werd gehecht.

In de 15e eeuw kwam het begrip Virtu op. Dit is afgeleid van het Latijnse virtus, dat mannelijk betekend. Het kan echter ook worden vertaald met voortreffelijkeheid.

Het oude Grieks werd via de gevluchte Byzantijnse geleerden ook weer in West-Europa bekend. Bij Plato komt het begrip 'Arete' voor. Plato zag dit als voortreffelijkheid, een levenshouding met gebruik van je talenten, zodat je succesvol kon zijn in alles wat je onderneemt. Zo iemand was een universeel persoon: hij kon gedichten schrijven, maar ook een schilderij maken of een beeldhouwwerk ontwerpen. Dit zijn allemaal signalen die wijzen op een nieuwe tijd. Ambitie was niet langer gericht op het Christendom, maar een kader om jezelf tot ontwikkeling te brengen.

Al deze gedachtegangen waren het resultaat van een ontwikkeling vanuit het middeleeuwse denken.

Lorenzo de Medici
Iemand als Lorenzo de Medici verzamelde mensen om zich heen die zich het denken van de nieuwe tijd had eigen gemaakt en zorgden voor herstel van de kennis van de Oudheid. Vooral in de kunst is dit nieuwe denken goed zichtbaar, o.a. door:

De middeleeuwse kunstenaar was geen individu. Zijn werken waren een abstractie van de christelijke wereld waarin hij leefde. Het werk dat hij maakte, kon een realistische uitstraling hebben, maar daarachter zat een diepere betekenis die ontleend werd aan christelijke waarden. Bij de gedichten van Petrarca voor Laura gaan de gedichten over Laura. Het gevolg van de nieuwe tijd is dat afbeelding voortaan overeen moeten komen met de werkelijkheid en ook kloppen.