Duizend Jaar Europa II (1300-1500)- 2 november 2015

Filosofie 1 (1300-1500)

Verslag 5e hoorcollege

Inleiding

De late Middeleeuwen en de vroege Renaissance zijn voor de filosofiegeschiedenis periodes waarin geen prominente denkers het voortouw nemen in het wetenschappelijk onderzoek. Pas in de Hoog-Renaissance ontwikkelt het filosofische denken zich in een nieuwe richting.
De ontwikkeling van de filosofie loopt niet parallel aan de culturele ontwikkeling van Europa. In de late Middeleeuwen is erg sprake van een teloorgang van de filosofische verworvenheden, zoals deze zich hadden ontwikkeld ten tijde van de Hoog-Scholastiek. Kijken we naar de politieke en sociaal economische ontwikkelingen in Europa, dan is deze stagnatie mogelijk verklaarbaar. Europa van de 14e eeuw was verwikkeld in verschillende oorlogen tussen de opkomende nationale staten (Honderd-jarige oorlog). Als gevolg van de slechte economische toestanden (hongersnoden o.a. in Vlaanderen) werd het continent geteisterd door de pest die de bevolking decimeerde.
Mogelijk heeft deze periode van politieke en sociaal economische onrust er ook toe bijgedragen dat ook het filosofisch denken in een crisis terechtkwam. De wetenschappers zijn op zoek naar een nieuw elan, een nieuwe richting, maar ontberen een sterke voedingsbodem.

Filosofie in de 14e eeuw

Nog altijd is de filosofie gebaseerd op de scholastieke wetenschap van de voorgaande eeuwen. De controverse binnen de Universaliënkwestie gaat onverminderd verder. De Dominicanen bij monde van de werken van Thomas van Aquino zijn de verdedigers van de oude orde - de realisten. Uitgaande van de autoriteit van de werken van Plato en Aristoteles, de boeken van de kerkvaders en de Openbaring houden de realisten vast aan het bestaan van algemene begrippen (de mensheid) die het ideaal beeld vertegenwoordigen. De werkelijke wereld is slechts een afgeleide van deze ideaal beelden.
William van Ockham
Tegenover hen staan de nominalisten die de werkelijkheid zien als een gegeven waaraan simpelweg namen (mens, tafel, hond, paard) zijn gegeven. Het nominalisme geeft een plausibeler verklaring voor de bestaande werkelijkheid. Hun vertegenwoordigers vinden we vooral onder de Franciscanen en met name in Engeland. Angelsaksische franciscanen, als Roger Bacon, Johannes Duns Scotus en William van Ockham, zijn het nominalisme toegedaan. Vooral William van Ockham is een radicaal en fervent nominalist. Zijn visie - bekend als het Scheermes van Ockham - bestrijkt een werkveld dat heel wetenschappelijk Europa omvat. Volgens Ockham is niet "de idee" belangrijk, maar de waarneming; bij het opstellen van verklaringen van verschijnselen moet alleen het strikt noodzakelijke als oorzaak worden aangemerkt.
Het verschil tussen de Franciscaner en Dominicaner visie is groot. De Dominicanen leggen de nadruk op het intellect. Het gaat hen om het zuiver weten (=kennen). Aristoteles is nog altijd de autoriteit. Zijn visie over het Zijn raakt aan het Goddelijke dat bereikt kan worden door contemplatie.
Thomas van Aquino
Thomas van Aquino zoekt in zijn werken naar een synthese tussen de kerkelijke orthodoxie en de antieke filosofie van Aristoteles. Sommige realisten zijn nog veel radicaler. Siger van Brabant is een vertegenwoordiger van deze radicalere stroming. Hij kwam zelfs in conflict met de kerkelijke orthodoxie en mocht zijn stellingen niet langer aan de Parijse universiteit verspreiden. Het spanningsveld tussen de antieke filosofie en de kerkelijke orthodoxie doet zich vooral voor op punten als de onsterfelijkheid van de ziel en het Laatste Oordeel. Aristoteles heeft hierover tegengestelde opvattingen (de ziel sterft met het lichaam en de wereld bestaat eeuwig) die moeilijk met de kerkelijke orthodoxie te rijmen zijn.
De nominalisten richten zich op de vrije wil; op het kunnen. Hierbij ging het om de vraag of God de wereld had geschapen zoals hij dat wilde, òf, had hij de wereld geschapen, omdat dit de beste manier was, m.a.w. paste God zich aan de situatie aan. De tweede mogelijkheid tast de Almacht van God aan.

Meester Eckhart (ca. 1260-vóór 1328)

Meister Eckhart portaal - Erfurt
Eckhart von Hochheim (ca. 1260 - 1327/28) was een monnik van de Dominicaner Orde in Keulen. Hij studeerde daar aan het Studium Generale van zijn orde de artes liberales, de natuursofie en theologie. Na zijn studie ontving hij de priesterwijding. Hij werd in de gelegenheid gesteld om aan de Parijse universiteit te promoveren en werd daar magister in de theologie. Daar komt het voorvoegsel in zijn naam vandaan. Meester is magister.
Na zijn promotie kreeg hij aan de Parijse universiteit een leerstoel voor niet-Franse studenten. Hij publiceerde verschillende werken in het Latijn, maar schreef ook in de volkstaal - het Middelhoog-Duits.
Veel van deze geschriften waren preken, waarmee hij de geloofsleer uitdroeg naar leken.
Na zijn benoeming tot vicaris van Saxonië was hij steeds onderweg voor bezoeken aan kloosters. Vooral in nonnenklooster bracht hij zijn preken in de volkstaal.
Inhoudelijk gaat het bij zijn preken vooral om twee kwesties:
  • in hoeverre stroken de preken met de orthodox-christelijk visie (of zijn ze ketters)
  • in hoeverre is de inhoud filosofisch.
Eckhart verwoordt in zijn geschriften een meer heterodoxe visie en daarmee kwam hij in conflict met verschillende orthodoxe scherpslijpers. Dit leidde tot een proces - geleid door paus Johannes XXII in Avignon - over zijn uitspraken. Eckhart verdedigde zijn visies, maar besloot toch om een aantal controversiële uitspraken terug te trekken. Tijdens het proces is hij overleden. De uitkomt van proces leidde ertoe dat bepaalde stellingen uit zijn publicaties werden verwijderd, omdat deze als ketters werden gezien.
We lezen een van Meester Eckhart's preken: RENOVAMI SPIRITU MENTIS VESTRA uit Van God Houden als van Nieman, vertaald door Frans Maas 

De ondertitel van deze preek (en deels ook van het boek) luidt (in vertaling) "Van God houden als van niemand. In zijn preken en publicatie was Eckhart een meer heterodoxe visie toegedaan. Sommige van zijn beweringen brachten hem dan ook in conflict met de visie van zijn orde, omdat ze tegen de kerkelijke orthodoxie ingingen. 

'Gij zult vernieuwd worden in uw geest' die 'mens' heet, en dat betekent 'gemoed'. 

Eckhart hing zijn preken op aan citaten de Latijnse Vulgaat. In dit geval uit de brief van Paulus aan de Efeziërs  (Ef 4,23). Naast de Bijbel gebruikt Eckhart ook uitspraken Albertus Magnus, de leermeester van Thomas van Aquino en ook lid van de Dominicanen. Ook refereert hij met regelmaat in zijn preken aan de kerkvaders, waaronder Augustinus. 

... de meesters noemen die kracht houder of bewaarplaats van onstoffelijk vormen en gevormde beelden. 

Hiermee wordt het geheugen bedoeld en de gedachten die mensen vormen. Deze visie komt van Augustinus die de menselijke vermogens onderscheidde in geheugen, verstand en wil. 
Augustinus was een aanhanger van Plato. Ook Eckhart is een neoplatonist in zijn denken. Eckhart trekt een vergelijking tussen de gelijkheid van de ziel en God de Vader. God heeft zijn "zijn" laten uitvloeien in zijn Zoon en de Heilige Geest. Het geheugen van de ziel (=de menselijke geest) laat eveneens beelden en ervaringen door de mens heen stromen. 

... Steeds wanneer nu de ziel met deze kracht (=geheugen) iets aanschouwelijks schouwt, hetzij het beeld van een engel hetzij haar eigen beeld, heeft zij nog iets onvolkomens. Zelfs al schouwt zij God, zoals hij God is of zoals hij beeld of drieheid is, ook dan heeft zij nog iets onvolkomens ...

In deze uitspraak kenmerkt Eckhart zich als een neoplatonist. De werkelijkheid is slechts een afspiegeling van wereld van de oerbeelden. Wat trouwens ook blijkt uit zijn voorliefde voor citaten van kerkvader Augustinus.
De beelden die de gelovige vanuit zijn geheugen kan oproepen, kunnen nooit het ware beeld van iets zijn; alleen de oerbeelden(=ideeën) boven deze beelden 'zijn'. Dit geldt ook voor het beeld dat de gelovige heeft of maakt van God: het godsbeeld. De gelovige kan zich God niet voorstellen.  Hij weet niet wat of wie God is en hoe hij eruit ziet. Binnen de negatieve theologie wordt dit geïnterpreteerd als een onvolkomen beeld van God dat niet beantwoordt aan het beeld wat God. God is alleen te benoemen in wat hij niet is, dus een beeld van hem kan niet bestaan.  

... Wanneer echter alle beelden van de ziel afgescheiden worden zij enkel het unieke ene schouwt, dan is de ziel 'zuiver zijn' dat draagt en rust in zichzelf, en daarmee vindt zij het 'zuivere zijn' van de goddelijke eenheid, dat vrij is van enige vorm en uitgaat boven al wat is. ...
De bestaande gedachten en beelden moeten worden losgelaten wil de gelovige de werkelijke (=transcendente) eenheid met God ervaren. Hier leunt de visie van Eckhart tegen de ideologie van de oosterse filosofieën aan. De gelovige moet "de idee" (=de godheid) achter God zoeken. Omdat Eckhart hier onderscheidt schijnt te maken tussen God en godheid is het de vraag in hoeverre hij nog binnen de dogma's van de kerkelijke orthodoxie blijft. 
Hier spreekt Eckhart mogelijk over mystieke ervaringen waarbij de opgeroepen beelden (visioenen) het 'zuivere zijn', de idee van God (=godheid) - het transcendente - zijn. We moeten deze mystieke opvattingen niet verwarrend met de extatische ervaringen van mystici, zoals Theresa van Avila in de 16e eeuw.

"Nu zegt sint-Paulus: "Gij zult 'vernieuwd worden' in uw geest." Vernieuwing overkomt alle schepselen beneden God. God echter overkomt geen vernieuwing maar enkel eeuwigheid. Wat is eeuwigheid? Luister. Het eigene van de eeuwigheid is, dat 'zijn'en 'jong-zijn' in haar één zijn. Want de eeuwigheid zou niet eeuwig zijn als ze nieuw kon worden en dit niet bestendig was. ....
Hier sluit Eckhart aan bij de orthodoxe kerkleer. Vernieuwing overkomt alle schepselen beneden God wil zo veel zeggen als de mensheid is onvolmaakt.

... Ook de ziel overkomt vernieuwing in zoverre ze 'ziel' heet; want 'ziel' heet zij in verband met het feit dat ze lichaam leven geeft en beginsel van het lichaam is. Vernieuwing overkomt haar ook inzoverre ze 'geest' heet, en 'geest' heet zij naarmate ze afgescheiden is van het hier en het nu en van al het natuurlijke. Waar ze echter beeld van God is en naamloos als God, overkomt haar geen vernieuwing maar enkel eeuwigheid, zoals God. Let nu op! God is naamloos, want van hem kan niemand iets uitzeggen of kennen. ...
Belangrijk om te komen tot de transcendente eenwording legt Eckhart ook hier weer de nadruk op het loslaten van de bekende, materiële werkelijkheid. Niet beelden gevormd op basis van eigen ervaringen (experimenten, zoals Roger Bacon voorstond) maar denken over het echte 'zijn' was belangrijk voor de gelovige.
Eckhart is een Dominicaan. De Dominicanen legden de nadruk op het weten (=kennis). Deze kennis was alleen te verkrijgen door bestuderen en doorgronden van de klassieke autoriteiten en de Bijbel, niet door waarneming van de werkelijkheid. Aan het eind van dit citaat komt Eckhart nogmaals terug op de visie van de negatieve theologie.  Binnen de kerkelijke orthodoxie was alom de stelling aanvaard dat God eeuwig is en boven alles verheven en ongenoemd.

... Zeg ik dus: God is goed, dan is dat niet waar; eerder ben ik goed, maar God is niet goed, want wat goed is, kan beter worden; wat beter worden kan, kan het allerbeste worden...... want ver van God verwijderd zijn deze drie: 'goed', 'beter'  en 'allerbest', hij is immers boven alles verheven. ...... zeg ik vervolgens God is wijs, dan is dat niet waar; ik ben wijzer dan hij! Zeg ik verder: God is een zijn, dan is dat niet waar; hij is veeleer zijn en niet-zijn dat uitgaat boven al wat is!...... Ook moet je God niet willen kennen, want God is boven alle kennen verheven...
Eckhart haalt Maimonides aan en vervolgt dan met een eigen visie over de goedheid en de wijsheid van God, maar hij giet zijn stelling in een zodanig kader dat de vraag rijst of zijn beweringen niet als ketters kunnen worden aangemerkt. Zijn beweringen kunnen ook worden uitgelegd als meer mystieke uitspraken.
De mystici uit de dagen van Eckhart schudden het bestaande wereldbeeld graag door elkaar. Ze wilden bestaande dogma's op losse schroeven zetten, ook al om de geloofsbelevenis nieuw leven in te blazen. Dit gold niet alleen voor de elite van de geleerde theologen, maar ook voor leken. Ook hun mening en geloofsbeleving telde. Ieders mening, idee, opvatting moest, volgens de mystici, serieus genomen worden.
Toch bleef het belangrijk voor predikers (de Dominicanen) om iedereen op het goede pad te brengen, dat is wat Eckhart met zijn preken beoogt. Hij doet dat met citaten uit de Bijbel. Daarover wil hij praten (=preken). Die citaten zijn de instrumenten om iets te vertellen.

... Als je dus iets van hem (God) weet: niets daarvan is hij ......Je hele van-je-zelf-zijn (ik) met je ontvallen(loslaten) en het moet opgaan in zijn(God) van-hem-zijn(gods ik) en je 'jouw'(ik) moet in zijn 'zijn'(godsbeeld) één 'mijn'  (transcendent godheidsbegrip) worden, zo volledig dat je met hem voor eeuwig zijn ongeworden 'zijn' en zijn onnoembaar 'niet-zijn' kent. ... 
Over God moet je niet praten, maar zwijgen. Eckhart waarschuwt voor gedachten, beeldvorming en kennis over God. Het is onmogelijk om God te kennen. Het leidt tot zonde om over God te praten. Om tot God te komen moet je jezelf loslaten en een volledige eenheid worden met de idee 'godheid'. Dat kan alleen door contemplatie, zodat ze als het ware versmelten. De mens moet vergoddelijken.
Eckhart betoogt dat we de begrippen 'mens' en 'god' moeten loslaten en ons moeten richten op de algemene ideeën daarachter: godheid en mensheid: dat is waaruit de beelden uit de werkelijkheid voortkomen. Alleen door eenwording is kennis mogelijk en dat kan alleen door passiviteit en contemplatie.

..."Als we naar de geest vernieuwd willen worden, moeten de zes krachten van de ziel, de bovenste en de onderste, ieder een gouden ring hebben, verguld met het goud van de goddelijke liefde ...
Eckhart onderscheidt zes krachten van de ziel (geest) die bij vernieuwing ontwikkeld moeten worden. Hij verdeelt ze in een bovenste drie en een onderste drie.
Tot de bovenste drie horen:

  • het onderscheidingsvermogen - het weten
  • het 'toornige' - zoeken naar 'vrede' in jezelf en loslaten van ambitie
  • het begeren - genoeg hebben en leven in soberheid 
Tot de onderste drie horen:
  • de behoudende kracht  - behouden van de kennis die je hebt opgedaan. Eckhart plaatst dit als vergelijking met God de Vader
  • de rede - kennis van de beeldloze god. vgl. met de Zoon
  • de wil - dit is de liefde die je God moet toedragen. vgl. de Heilige Geest
Ook hier is weer sprake van een meer mystieke kant van de preek. Deze zes krachten moeten zover ontwikkeld worden dat de ziel (geest) alles kan loslaten: geestloos kan zijn. Geen beeld van God wil maken, maar van God houden zoals hij niet-God, niet-geest, niet-persoon en niet-beeld is. God kan niet gevangen worden in een beeld. Van God hou je als van niemand (= beeldloos)

Algemeen wordt aangenomen dat Maarten Luther dé voortrekker is geweest voor de ontwikkeling van het Duits, maar Meester Eckhart was in de eerste helft van 14e eeuw zijn voorganger. 

Nicolaus Cusanus (1401-1464)

bron: Vorm is leegte, leegte is vorm (Spaans)
Nicolas van Cusa
Nicolaus von Kues (gelatiniseerd: Nicolaus Cusanus, of Nicolaas van Cusa) was de geniale denker uit de 15e eeuw. Hij kan wordt beschouwd als een overgangsdenker tussen de middeleeuwse denkers uit de Scholastiek en de humanisten uit de Renaissance. 
Zoals al opgemerkt in de inleiding is de indeling voor de late middeleeuwen wat betreft de filosofiegeschiedenis arbitrair. 
Nicolaas van Cusa was afkomstig uit een Duitse koopmansfamilie. Hij was voorbestemd om carrière te maken in de geestelijkheid en heeft het zelfs tot kardinaal gebracht. Hij was sterk gericht op verzoening en zocht eenheid in de tegenstelling tussen bevolkingsgroepen en meningen. Als hoge geestelijke heeft hij gepoogd de Oosters-orthodoxe kerk en de Rooms-Katholieke kerk weer met elkaar te verzoenen. De Byzantijnse keizer Johannes VIII Palaiologos had - in ruil voor de erkenning van de paus in Rome als leider van de alle christenen - om militaire steun gevraagd aan het westen in zijn strijd tegen de oprukkende Osmanen. Nicolaas keerde terug naar Italië nadat de kerkelijke leiders in Constantinopel het voorstel van Johannes hadden verworpen. 

Naast theoloog, was Nicolaas van Cusa ook filosoof en wiskundige. De werken van meester Eckhart waren hem bekend en vormden de basis en inspiratie voor de eigen publicaties. Net als Eckhart was hij een vertegenwoordiger van de negatieve theologie. Zijn belangrijkste werk is:  De docta ignorantia (Over de geleerde onwetendheid). Hij schreef in het Latijn, maar was niet zo beeldend of visionair als Meester Eckhart. Toch zijn zijn ideeën zeer belangwekkend voor een generatie van filosofen in Duitsland; o.a. Leibniz is door Cusanus beïnvloed)

Zijn belangrijkste visie kan worden verwoord met: 
'Hoe meer men zich in God verdiept, hoe minder men weet, hoe minder houvast men heeft.'

Cusanus verdiept zich in zijn werk over de relatie met het goddelijke wezen en concludeert dat de mens te kort schiet om God te verstandelijk te doorgronden (negatieve theologie). In zijn visie vervagen de grenzen tussen wetenschap (ratio) en onwetendheid, m.a.w. rede en transcendent geloof zijn nodig om het goddelijke te kunnen begrijpen. Om zaken toe te lichten werkt hij met wiskundige metaforen om het goddelijke te beschrijven. Dit leidt tot de coincidentia oppositorum; de vereniging van tegenstellingen een algemene doctrine in de mystieke geloofsbeleving in de middeleeuwen. 
Om een voorstelling te maken van de oneindigheid van God gebruikte hij wiskundige figuren als metaforen om de oneindigheid van God te verduidelijken. Cusanus' manier van schrijven is literair. 

Hij legt dit uit met een gelijkzijdige driehoek waarvan de benen zich steeds hoger uitstrekken. Uiteindelijk, zo zegt Cusanus zullen de twee benen aan elkaar parallel gaan lopen en zich uitstrekken tot in het oneindige. 
Om hetzelfde nog een keer te verduidelijken gebruikt hij een cirkel die hij oneindig groot maakt. Die oneindige cirkel is een rechte lijn die oneindig is. 
Op deze manieren wil hij de goddelijke volmaaktheid aantonen en de oneindigheid ervan.
Deze visie druist in tegen het geocentrische wereld van Ptolomaeus wat in de middeleeuwen het wereldbeeld was. Dit wereldbeeld was een eindig geheel. Cusanus brak deze visie open met zijn oneindigheidsdenken. Filosofen na hem bouwden op deze visie voort, waaronder Giordani Bruno en Copernicus. 
Cusanus kosmologische visie was niet geocentrisch, zoals in de middeleeuwen het dogma was, De aarde was een planeet als zovele anderen. Het universum was onbegrenst. Galileo Galileï was degene die in conflict kwam met het gangbare dogma van de kerk omdat hij uitging van een heliocentrisch wereldbeeld. 
In de tijd van Cusanus en Copernicus werd geen aanstoot genomen aan hun bevindingen. Copernicus deed zijn uitspraken op basis van astronomische waarneming, bij Cusanus gaat het nog om ideeën. 

We lezen uit Cusanas: De leek over de geest blz 84 en 84 vert. Inigo Bocken
Dit is een dialoog tussen een leek (een schilder) en een theoloog/filosoof

Redenaar:  Het is werkelijk opwindend om zo'n heldere verklaring te horen! Maar ik zou je willen vragen of je ons opnieuw met een voorbeeld kunt helpen begrijpen hoe onze geest in dit lichaam van ons geschapen is. 
Leek: Dat heb je toch al gehoord! Maar goed, omdat verschillende voorbeelden het onuitsprekelijke duidelijker maakt... Je weet dat onze geest een bepaalde kracht is die het beeld van de al genoemde goddelijke kunst in zich draagt. 
Cusanus wil duidelijk maken dat in de geest van de mens een kracht schuilt die het mogelijk maakt om universele beelden in de kunst te maken. De verwijzing naar de universele beelden geeft weer aan dat Cusanus een neoplatonist was.
Leek (vervolg): Daarom bestaat alles wat in de absolute kunst in volle waarheid bestaat, in onze geest als in een beeld. Daarom is de geest door een scheppende kunst geschapen alsof deze zichzelf zou willen scheppen maar daarbij - omdat de oneindige kunst niet verveelvoudigd kan worden - een beeld laat ontstaan. Het is zoals een schilder die zichzelf wilde schilderen en, omdat hij zelf niet verveelvoudigd kan worden, door zichzelf te schilderen zijn beeld laat ontstaan. 
De universele goddelijke kunst bestaat in onze geest als beeld. De universele kunst zet de geest ertoe aan om zichzelf nogmaals te scheppen, maar dat is onmogelijk. Er ontstaat slechts een beeld. Cusanus gebruikt nu een metafoor door het portret dat een schilder van zichzelf maakt te vergelijken met de levende schilder. Het zelfportret is een afbeelding - een onvolmaakt beeld van de schilder - van de levende schilder. Op dezelfde manier maakt de geest ook een onvolmaakt beeld van de universele goddelijke scheppingskracht.

Leek (vervolg): Een beeld dat niet volmaakter en meer aan het oerbeeld gelijk kan zijn, is - hoe volmaakt ook - nooit zo volmaakt als een willekeurig onvolmaakt beeld dat het vermogen heeft om zich zonder begrenzing steeds meer aan het onbereikbare oerbeeld gelijk te maken. Daarin beeldt het, voor zover het dit als beeld kan doen, de oneindigheid uit. Het is zoals met een schilder die twee schilderijen maakt - het enen is werkelijkheidsgetrouw maar doods, het andere minder getrouw maar levendig en wel zo dat het in beweging gezet wordt door zijn onderwerp en daarmee steeds meer kan overeenkomen. Niemand zal eraan twijfelen dat het tweede beeld volmaakter is omdat het de kunst van de schilder meer afbeeldt. 
Cusanus zegt hier dat het beeld dat lijkt op het volmaakte beeld eindig is, afgebakend, ondanks de benadering van de volmaaktheid. Weer gebruikt hij de metafoor van de schilder die een volmaakt zelfportret maakt en een gelijkend portret. Het volmaakte zelfportret heeft geen uitstraling. Het is áf - en afgebakend, begrensd. Het valt niet te verbeteren, maar het leeft niet. Het gelijkende portret laat zien in hoeverre de schilder zijn vakmanschap beheerst en ontwikkelt. Het gelijkende beeld is een stap naar een volgend beeld, en een volgend beeld, tot in het oneindige. Het beeld kent geen begrenzing, omdat er altijd een nieuw beeld kan worden gemaakt dat nog beter gelijkend is.
 Leek (vervolg): Zo heeft iedere geest, ook de onze - hoewel hij minder volmaakt geschapen is - van God gekregen dat hij binnen zijn mogelijkheden een volmaakt levend beeld van de oneindige kunst is. 
Ook hier weer een verwijzing naar de talenten die de mens heeft gekregen om beelden te scheppen die een afspiegeling zijn van de oneindigheid van de universele kunst.
Leek (vervolg): Daarom is hij(de geest) drievoudig en één tegelijk en heeft hij macht, wijsheid en de verbinding van deze beide op zo'n wijze dat hij een volmaakt beeld van de scheppende kunst is. Dit laatste is zo omdat hij zich, wanneer hij in beweging gebracht wordt, meer en meer aan zijn oerbeeld gelijkvormig kan maken. 
Nogmaals een verwijzing naar de vervolmaking en gelijkmaking aan het oneindige. Drievoudig en één tegelijk slaat eveneens terug op Cusanus' theorieën over het maximum en het minimun die in het oneindige samenvallen. Een aardige site met bewegende beelden is:
http://www.keplersdiscovery.com/Cusanus.html
Leek (vervolg): Zo heeft onze geest, ook wanneer hij aan het begin van schepping geen werkelijk schijnsel van de scheppende kunst in drieheid en eenheid draagt, toch deze ingeschapen kracht waarmee hij, wanneer hij geprikkeld wordt, zich meer gelijkvormig kan maken aan de werkelijkheid van de goddelijke kunst. Daarom is in de eenheid van zijn wezen kunnen, wijsheid en wil. In zijn wezenheid vallen meester en meesterschap samen zoals in een levende afbeelding van de oneindige kunst. Wanneer dit beeld in beweging gebracht wordt, kan het zich eindeloos aan de goddelijke werkelijkheid gelijkvormig maken, ook wanneer de precieze overeenstemming met de oneindige kunst steeds onbereikbaar blijft. 
Nogmaal laat Cusanus de leek (ambachtsman) concluderen dat de geest - ook al heeft deze in het begin nog geen weet van zijn talenten - toch geprikkeld om beelden te scheppen die gelijkvormig zijn aan (=benaderen) de universele kunst. In de geest worden de beelden tot in het oneindige gemaakt, maar de universele kunst blijft onbereikbaar. De beelden zijn altijd een afspiegeling van. Ook in deze tekst komt Plato en zijn ideeënleer naar voren. Wat de mens bedenkt is altijd een gelijkend beeld, maar minder dan het oerbeeld; een volmaakt beeld is onmogelijk. Het oneindige kan niet worden afgebeeld, want het kan altijd beter. Wel kunnen steeds nieuwe pogingen gedaan worden om het beeld te vervolmaken.

De overgang naar de Vroeg-moderne Tijd

Met de Renaissance kwam er een einde aan het scholastieke denken. De nieuwe ontwikkelingen en de herontdekking van de klassieke werken werden gestimuleerd door de vorsten van de Italiaanse stadstaten en door de val van Constantinopel in 1453. De Byzantijnse geleerden die vluchtten voor de Osmanen namen talloze klassieke werken mee in het Grieks. Hierdoor ontstaat in het westen een opleving van het Grieks, zodat de geleerden de oerteksten van Plato en Aristoteles kunnen bestuderen. We zien dan ook een opleving van het Platonisme. 

Humanisme

De vernieuwde historische tekststudies werden uitgevoerd door geleerden die later zijn aangeduid met de naam: humanisten. Zij zetten zich af tegen het Latijn dat door de middeleeuwse geleerden was gebruikt en richtten zich op het Latijn van o.a. Cicero. Verschillende schrijvers van filosofie geschiedenis stellen dat de humanisten voor de ontwikkeling van de wetenschap en het filosofisch denken meer kwaad hebben gedaan dan goed. Hun aandeel op wetenschappelijk gebied is eeuwenlang overschat. 

Hermetische filosofie, magie en alchemie

Een vertegenwoordiger van deze filosofische stroming was Marsilio Ficino. Hij werkte voor de De Medici's en vertaalde in opdracht van Cosimo de Medici Plato in het Latijn. De hermetische filosofie was een 'esoterische stroming' die beweerde terug te gaan om de ontdekte werken van Hermes Trismegistos. Deze werken bleken vervalsingen te zijn uit de 5e eeuw na Christus. 

De humanisten waardeerde Plato meer en schreven zelfs experimenteel onderzoeken aan hem toe, dat meer te maken had met Aristoteles. Aristoteles werd echter door deze nieuwe geleerde geassocieerd met de scholastiek. 
Naast onderzoek en bestudering van Plato, schrijven in het Latijn van Cicero, hielden sommige humanisten zich bezig met alchemie: het zoeken naar de steen der wijzen en de manier om van niet-edele metalen goud te maken.