Duizend jaar Europa I (1000-1300)- 23 maart 2015

Literatuur (II)

Verslag 7e hoorcollege

Ridderromans

In de kloosters werden door de monniken kronieken, het leven van heiligen en de overgeleverde werken van antieke schrijvers in het Latijn opgeschreven en talloze malen gekopieerd. De sfeer was gericht op de wetenschap en een cultuur van geleerde (geletterde) mannen.

De ridderromans waren verhalen voor het volk. Vaak werden ze aan de hoven mondeling voorgedragen. Ook werden ridderverhalen gemaakt in opdracht van graven en hertogen.
De term 'roman' betekent niets anders dan 'verhaal in het Romaans'. De ridderroman vindt zijn oorsprong in Frankrijk, maar vindt navolging in Engeland en wordt verspreid door Europa.
Het verhaal richt zich op ridders en jonkvrouwen en de avonturen die worden beleefd. Er is geen sprake van een werkelijke verslag, het verhaal is pure fantasie en gebaseerd op fictie

Thematiek

Binnen de ridderromans zijn een aantal thema's te onderscheiden:

Sfeer

De sfeer is de verhalen is 'voorhoofs'; dat wil zeggen dat de positie van de vrouw ondergeschikt is aan de gebeurtenissen. Dit in tegenstelling tot de later 'hoofse' verhalen waarbij aan de vrouw eer en dienstbaarheid wordt betuigd.
Een hofdag van een vorst in de Middeleeuwen
Het gaat in de ridderromans vooral om brute kracht. Vaak is een historisch feit het uitgangspunt, maar dat wordt uitgesponnen tot een sprookjesachtig, fantasierijk verhaal. Vast gegeven in het verhaal is de trouw aan God en de trouw aan de leenheer.

Karel ende Elegast

De verhalen rond de figuur van Karel de Grote bevatten ook elementen van verschillende andere koningen. We noemen dit epische concentratie rond één persoon, ook wel epische verdichting genoemd De Frankische romans staan ook bekend als Karolingische romans of Chanson de Geste. Ze zijn allemaal hebben allemaal Charlesmagne als centrale figuur.

Synopsis van het verhaal

Karel ende Elegast
Het verhaal dateert uit de 2e helft van de 13e eeuw. Karel krijgt 's nacht tot drie keer bezoek van een engel die hem opdraagt om uit stelen te gaan. De drie waarschuwingen komen voort uit de heiligheid van het getal drie: de Drieëenheid. Karel weet niet hoe hij moet stelen. Hij wordt menselijk voorgesteld, als een beetje klungelige koning. Indirect is dit een bevestiging van zijn status: hij hoeft niet te stelen, hij heeft voldoende rijkdom.
In het woud ontmoet hij Elegast, een door hem verbannen vogelvrije ridder. Karel, hij noemt zich Adelbrecht, stelt voor om te gaan inbreken in het kasteel van de koning, maar Elegast wijst dat verontwaardigd van de hand. Op aanraden van Elegast gaan ze naar het kasteel van de zwager van Karel, Eggeric. Met behulp van een magisch kruid waardoor hij de taal van dieren kan verstaan, ontdekt Elegast dat de koning in de buurt is. Karel stelt hem gerust en zegt, dat hij niemand in de buurt heeft gezien, waarop Elegast hem het kruid in de mond geeft, zodat Karel het zelf kan horen.
Elegast sluipt alleen naar binnen, nadat hij zich ervan heeft overtuigd, dat zijn metgezel helemaal niets van stelen weet. In de slaapkamer waar Eggeric en zijn vrouw, de zuster van Karel, liggen te slapen steelt Elegast een zadel met belletjes. Als de belletjes rinkelen ontwaakt Eggeric en grijpt naar zijn zwaard. Elegast luistert het gesprek tussen Eggeric en zijn vrouw af. Eggeric slaat zijn vrouw een bloedneus, als zij protesteert tegen zijn misdadige plannen om haar broer te vermoorden. Elegast vangt het bloed op in zijn handschoen. Hij spreekt een slaapspreuk uit, waardoor ze beiden weer in slaap vallen. Weer buiten vertelt Elegast aan Adelbrecht over de samenzwering. Nu begrijpt Karel waarom hij uit stelen moest gaan. Hij stelt Elegast voor om naar het hof van Karel te gaan en hem het verhaal te vertellen, maar Elegast weigert, omdat hij vogelvrij is verklaard door Karel. Karel biedt hem dan aan dat hij aan Karel alles zal gaan vertellen. Hiermee stemt Elegast in. Karel keert terug naar zijn kasteel.
De volgende dag is de hofdag, waarop alle leenmannen hun belofte van trouw aan hun heer betuigen. Als Eggeric met zijn gevolg verschijnt, laat Karel de mannen gevangennemen. Onder hun kleding blijken ze wapens verborgen te hebben. Karel beschuldigt zijn zwager van verraad en poging tot moord. Eggeric ontkent. Karel laat Elegast uit het woud naar zijn kasteel brengen. Elegast komt en vertelt wat hij gehoord heeft. Hij toont de handschoen met het bloed. Eggeric daagt hem uit tot een toernooi. De strijd tijdens het toernooi gaat gelijk op, tot Karel bidt tot God dat hij de juiste man zal laten winnen. Daarop heft Elegast zijn zwaard en doorklieft het hoofd van Eggeric, die dood op de grond valt. Elegast wordt deor Karel in ere hersteld en krijgt de zuster van Karel, de voormalige echtegenote van Eggeric tot vrouw.

We lezen uit de reader blz 1 t/m 4
677 - 688
[....]
  • Si quamen ghereden op een velt,
  • Op haer orssen wel ghestelt.
  • Daer vonden si een ploech staen.
680
  • Die coninc beette neder saen.
  • Ende elegast reet voren,
  • Daer si den wech hadden vercoren.
  • Die coninc namt couter in die hant,
  • Dat hi aen die ploech vant.
685
  • Hi pensde in sinen moet:
  • Dit is ten ambocht goet.
  • Die graven wil in borghen,
  • Hi moeter toe besorghen,
  • Sulke dinc als hem bedorste.

Als ze een veld oprijden waar een ploeg staat, stijgt de koning snel af en neemt het ploegijzer mee. Het lijkt hem geschikt voor zijn werk, want wie een burg wil binnendringen, moet zorgen dat hij de nodige gereedschappen heeft.

/
711 - 726
[....]
  • Elegast seyde: ,,tis mi lief.
  • Sidi een behendlich dief,
  • Dat sal ic coretelic verstaen
  • Laet ons een gat maken gaen,
715
  • Inden muer ter goeder ure,
  • Daer wi moghen crupe dore''.
  • Dit loveden si beyde wel.
  • Si bonden hoer orssen snel,
  • Ende ghinghen ten muere sonder gheluyt,
720
  • Elegast rac een yser uut.
  • Daer hi den muer mit soude picken<
  • Doe began die coninc te trecken
  • Tcouter voert vander ploech.
  • Doe stont elegast ende loech,
725
  • Ende vraechde waer hijt dede maken.
  • ,,Constic tsmeesters huus gheraken,
  • Ic dede maken sulc een.
  • Dus gehedaen en sach ic noyt gheen,
  • Beseghen tot sulcken sticken
[....]
  • Daer men mee doer soude picken.''

Elegast zegt dat hij binnenkort zal merken of de koning een behendige dief is. Hij stelt voor een gat in de muur te maken, waar ze doorheen kunnen kruipen. Ze binden hun paarden vast en naderen de muren van de burcht zonder geluid te maken. Elegast gebruikt een staaf ijzer om de stenen te verwijderen. De koning probeert hetzelfde met het ploegijzer. Als Elegast dat ziet moet hij lachen.

762 - 776c
[....]
  • Die coninc bleef buten, elegast ginc in.
  • Elegast conste behendichede,
  • Die hi proefde ter menigher stede,
765
  • Die was minlic ende mate.
  • Hi trac een cruyt uut eenen vate
  • Ende deet binnen sinen monde.
  • Die suc een hadde, hi verstonde,/li>
  • Wat hanen crayen ende honden bilen.
770
  • Doen verstont hi ter willen,
  • An enen hane, an enen hont,
  • Ende seide, dat die coninc stont
  • Buten den hove in haer latijn.
  • Elegast sprac: ,,Hoe mach dit sijn?
775
  • Soude die coninc sijn hier voren?
  • Ic duchte dat mi naket toren.
  • Ic ben verraden na mijn gedochte,
  • Oft mi verleyt alfs ghedrochte.''

De koning wacht buiten, terwijl Elegast naar binnen gaat. Elegast maakt gebruik van een toverkunst, als hij uit een zakje een kruid haalt en dat in zijn mond steekt. Hierdoor kan hij de taal van de hanen en de honden verstaan. Hij hoort dat ze tegen elkaar zeggen, dat de koning buiten staat. Elegast denkt dat hij verraden is, maar het kan ook zijn dat hij zich iets verbeeldt.

830 - 842
830
  • ,,Ic heb u cruyt ghestolen.
  • Ghe en weet van stelen niet een hare.''
  • Die coninc peynsde: ghi segt ware.
  • Mittien lieten si die tale.
  • Gode beval hi al te male,
835
  • Dat hien moeste borghen.
  • Een deel was hi in sorghen.
  • Nochtans consti beheyndichede
  • Daer hi alle die ghene mede/li>
  • Slapen dede vanden sale.
840
  • Ende ontsloot dan al te malen
  • Sloten die men met slotelen sloot,
  • Waren si cleyne ofte groo

Elegast lacht zijn metgezel uit, want hij heeft het kruid al teruggenomen, zonder dat de koning dat merkte. Volgens Elegast weet de koning niets van stelen en in gedachten beaamt de koning die opmerking. Elegast vraagt God hem te beschermen, maar gebruikt weer zijn toverkunst om iedereen in het kasteel te laten slapen, zodat hij alle sloten kan openen.

Extra opmerkingen:

Arthur romans ± 1150

In de Arthur romans staan hoofse idealen meer centraal. De verhalen zijn beschaafder en kennen een groter verfijning dan de Karel romans. Centraal personage is Arthur, een Engelse koning. De figuur van Arthur is mogelijk gebaseerd op de legendarische figuur van Artorius, een koning uit de 5e eeuw.

Arthur verenigt rond zich een aantal ridders. Ze lijden een mooi bestaan aan het hof van de koning, die hen af en toe op een queeste stuurt. Dat is het motief van de verhalen. De ridders moeten op zoek naar iets heiligs. Het meest heilige voorwerp is de Graal. Mogelijk is dit een Keltisch tovervat, maar het voorwerp is gekerstend en omgevormd tot de schaal waaruit Christus tijdens het Laatste Avondmaal heeft gedronken, of waarin het bloed van Christus is opgevangen door Jozef van Arimathea. De Graal wordt bewaakt in de Graalburcht.
Arthur en de ridder van de Ronde Tafel
De eerste verhalen rond Arthur staan in een kroniek van de Britse geschiedenis geschreven door Geoffrey van Monmouth, een monnik uit Wales. Hij leefde van ca 1100- ca 1154.
In Frankrijk werden de Arthur verhalen opnieuw verteld door Chrétien de Troyes (ca 1135-1183). De verhalen rond Arthur zijn sprookjesachtig met draken en monsters en de tovernaar Merlijn, als adviseur van Arthur.
Arthur's ridders kwamen in Camelot bijeen, waar zij met Arthur rond een ronde tafel zaten. De ronde tafel was een huwelijksgeschenk van Guinevere, de koningin, aan Arthur. Het was een club van ridders die vooral als vredestichters wilden optreden. Daarnaast zochten ze naar avonturen om dappere daden te verrichten. Bekende ridders van Arthur zijn Lancelot en Walewein. Jonkvrouwen spelen niet echt een rol in de avonturen, wat de verhalen voorhoofs maakt.

Walewein (begin 12e eeuw)

Postzegel Nederlandse literatuur herdenking

Walewein, ook wel Gawein, is een van Arthur's ridders. Tijdens zijn verblijf aan het hof van Arthur gebeurt er een wonder: er komt een schaakbord door het raam naar binnen zweven. Walewein besluit om op zoek te gaan naar het schaakbord. Het bord is in het bezit van Koning Wonder. Als Walewein aan zijn hof komt en om het schaakbord vraagt, zegt de koning dat hij hem het schaakbord zal geven, als hij hem het zwaard van Amorean brengt. Koning Amorean is echter verliefd op prinses Ysabele, als Walewein hem Ysabele brengt, mag hij het zwaard meenemen.

Boek van Louis Couperus
Onderweg naar het hof van prinses Ysabele ontmoet Walewein de vos Roges, die een betoverde prins is. Hij is door zijn stiefmoeder Yseke in een vos veranderd, omdat hij niet op haar avances wilde ingaan. Zijn vader de koning is met dat vonnis akkoord gegaan, omdat het vermeende overspel met de koningin ook de eer van de koning heeft aangetast (Potifar-motief, ook een thema in Euripides - Hippolytos). De vos helpt Walewein om de burcht van de vader van Ysabele binnen te dringen. Ysabele wordt verliefd op Walewein en vlucht met hem en de vos naar het hof van koning Amorean. Die blijkt te zijn overleden. Walewein neemt het zwaard en brengt het naar koning Wonder. Deze geeft hem het schaakbord en Walewein gaat met Ysabele naar het hof van Arthur om hem het schaakbord te overhandigen en met Ysabele te trouwen. Als alle avonturen voorbij zijn, krijgt ook vos Roges zijn prinsengedaante weer terug.

zie ook: Superhelden op perkament

We lezen blz. 5 t/m 7 van de reader
5434 - 5472 - in de 2e kolom staat de hertaling
5434
  • 'Sone Roges, waer sidi?
  • 'Zoon Roges, waar ben je?
5435
  • Gaet hare te mi, ic wille jou spreken.'
  • In peinsde om ghene valsche treken
  • en ic seide: 'Vrouwe, dat doe ic gherne!
  • Dies ne staet mi niet tonberne.
  • Tate jou willic emmer comen
  • Kom hier bij mij, want ik wil je spreken'
  • Ik was niet bedacht op valse streken
  • en ik zei: 'Vrouwe, dat doe ik graag.
  • Het past mij niet om het te weigeren,
  • ik zal altijd naar u toekomen,
5440
  • in steden daer ic u mochte vromen;
  • dan dadic niet, waert uwe scade.'
  • Wi ghinghen in ene kemenade,
  • Mijn vrouwe nam mi bider hant;
  • up een bedde dat soe daer vant
  • waar u ook bent, om u van dienst te zijn,
  • Deed ik dat niet, dan zou ik u beschamen.'
  • Wij gingen een kamer binnen,
  • Mijn vrouwe nam mij bij de hand
  • en liet mij naast haar op een bed
5445
  • deidsoe mi sitten neven hare side.
  • Soe seide: 'Sone, ik bem wel blide
  • dat ghi zijt comen. Bi onsen Here!
  • Mi langhede uter maten zere
  • om u. Inne conste jou noit ghezien
  • zitten dat daar stond.
  • Ze zei: 'Zoon, ik ben heel blij dat je
  • gekomen bent. Bij Onze Lieve Heer!
  • ik verlangde er zeer naar je te zien,
  • maar ik kon je nooit ontmoeten.
5450
  • maer nu hopic het sal ghescien
  • dat ic met u minen wille
  • sal hebben bede lude ende stille.
  • Jou vader hevet mi u ghegheven
  • alle daghe die ghi zult leven
  • Maar nu hoop ik dat ik je
  • onder alle omstandigheden
  • kan laten doen wat ik wil.
  • Je vader heeft je aan mij gegeven
  • om mij van nu af aan alle dagen
5455
  • mi te dienene vort waert mere.
  • Wildi mi dienen, ic doe u ere.
  • Ic gheve u ors ende ghesmide
  • te varne bi uwes vader zide
  • indien dat ghi blivet met mi
  • van je leven te dienen.
  • Als je mij wil dienen, zul je in hoog
  • aanzien staan. Ik zal je een paard en tuig
  • schenken zodat je aan je vaders zijde
  • kunt rijden. Maar op voorwaarde dat
5460
  • ende staet mi van dienst bi.'
  • Ic andworde metter vaert
  • en seide: 'God danc dat ghijs beghaert!
  • Ghi biet mi een scone ghebod.'
  • Soe seide: 'Sone, also helpe mi God,
  • je bij me blijft en me altijd van dienst zult
  • zijn.'Ik antwoordde meteen
  • en zei: 'Godzijdank dat u dit van mij
  • verlangt. U geeft mij een aantrekkelijke
  • opdracht.'Zij zei: 'Zoon, zo waarlijke helpe
5465
  • verstaet ooc wel dat ic u jan
  • bet dan ic u ghesegghen can:
  • dat willic jou nu maken cont.
  • Nu cust mi an minen mont
  • eer wi van desen bedde gaen.'
  • mij God almachtig! Je moet ook goed
  • begrijpen dat ik je meer lief heb dan ik je
  • kan zeggen. Dat zal ik je nu duidelijk
  • maken. Kus mij nu op mijn mond
  • voor we van dit bed opstaan.'
5470
  • Ic seide: 'Vrouwe,dat ware mesdaen!
  • Die zonde verwonnen wi nemmermere
  • jeghen Gode onsen here!
  • Ende quaemt minen vader ooc te voren
  • sekerlike, ic ware verloren.
  • Ik zei: 'Maar vrouwe! Dat zou helemaal
  • verkeerd zijn! Voor die zonden zouden we
  • ons nooit kunnen verantwoorden
  • voor God onze heer. En als het mijn vader
  • bekend werd, dan was ik beslist verloren.

Ferguut (tweede helft 13e eeuw)

Ferguut

Ook dit is een Arthur roman over een boerenzoon die opklimt tot ridder. De oorsprong van het verhaal komt uit Frankrijk, rond 1200 van Guillaume le Clerc.

Maar hij heeft nog een lange weg te gaan voor hijzelf ook een ridder is.
Ferguut
De dorpers zijn in conflict met een ridder - heer Keye - die ridder is aan het hof van Arthur. Heer Keye is geen ridderlijke ridder. Ferguut ziet Arthur en is geïmponeerd door de ridders rondom hem.

We lezen van de reader blz. 8 t/m 12
585 - 604
585
  • [...]
  • Die knape quam tote in die zele
  • Gereden, daer hi den coninc sach.
  • Hi groetene ende bat hem goeden dach.
  • Die ridders loegen ende maecten spot
590
  • Omme dat so verre reet die sot.
  • Die coninc groetene hoveschelike
  • Weder ende vriendelike
  • Ende seide: ,,Vrient, God moet di horen,
  • Uut wat lande bestu geboren?
595
  • Waer wiltu? Sech mi dine mesquame
  • Ende dinen gerechten name.''
  • ,,Here ,'' sprac die knape, ,,ic hete Ferguut,
  • Om uwen wille quamic uut.
  • Vader ende moeder maectic erre
600
  • Dat ic u volchde dus verre.
  • Here, nu wetti mine gesciente.
  • Onthout mi op grote verdiente:
  • Ic wille u geven goeden raet
  • Die u niet en sal sijn quaet.''

Floris ende Blanchefloer

Dit is een van oorsprong een oosterse roman die zich over West-Europa heeft verspreid.

In Nederland heeft Diederik van Assenede (ca 1270) een in het Nederlands geschreven versie gepubliceerd.

Het verhaal gaat over een kleine botsing tussen de Islam en het Christendom, maar aan het einde van het verhaal is iedereen christelijk. Delen van het verhaal komen uit het Midden-Oosten, mogelijk nog van verder weg.

Synopsis

Floris ende Blanchefloer

De koning van Spanje, een islamitische vorst, geeft aan zijn koning een christelijke gravin als hofdame. Na verloop van tijd worden er twee kinderen geboren: Blanchefloer, de christelijke dochter van de gravin, en Flores, de islamistische zoon van de koningin. Ze groeien samen op en worden verliefd op elkaar. Blanchefloer wordt in de harem opgenomen, zodat ze Flores niet meer zal zien, maar Flores verbergt zich in een mand met rozen die naar de harem wordt gebracht. Het verhaal heeft een happy end. Floris trouwt met Blanchefloer. Als hij koning van Spanje wordt, wordt hij christelijk.

We lezen de reader op blz. 13 en 14
regel 1 - 18
  • Nu hoert na mi, ic sal beghinnen
  • Ene aventure tellen van minnen,
  • Die den dorperen no den doren
  • Niet bestaet, dat sise horen.
5
  • Maer die redene merken connen
  • Ende van minnen hebben ghewonnen
  • Beide bliscap ende rouwe,
  • Sijt clerc, zijt leec, zijt hoefsche vrouwe,
  • Dien annics datter wese bi
10
  • Daer dese aventure vertellet si.
  • Occ en willics niet verbieden
  • Te hoerne allen hoefschen lieden,
  • die evel ende ghoet bekinnen.
  • Hets al van ener ghestadegher minnen,
15
  • Bedie van bliscapen ende van rouwen.
  • Nu merct, ghi heren ende ghi vrouwen,
  • Dies heeft die minnen vremde zede,
  • Dat haer die rouwe volghet mede.

Flores ende Blanchefloer

Het citaat richt zich op verfijning als toppunt van het verhaal. Het is een verhaal op hoog niveau, zo wil de verteller ons laten weten. Dit is een ontwikkeling in de roman. Er komt ruimte voor gevoel, emotie en sentiment. De hooggeplaatste middeleeuwer kende deze verhalen, waarin de ware liefde overwint. Dit is een oude cliché, dat tot nieuw leven wordt gewekt met dit soort verhalen.

Carmina Burana

De Carmina Burana is een middeleeuws manuscript, dat in 1806 in een Benediktijner klooster is gevonden door Christoph von Aretin. Het laat een andere rebelse kant van de Middeleeuwen zien. De Carmina Burana zijn liederen geschreven door vaganten, zwervers, onmaatschappelijke rebellen die een hele andere kijk op de maatschappij hadden. Er sprake van ongeremdheid; kritiek op de clerus, hekeldichten, satire en seksueel getinte liederen. De inhoud is kritisch ten opzichte van gezag en macht. Het vrije leven wordt verheerlijkt. Er was muziek bij het oorspronkelijke manuscript. Deze bevinden zich in de Bayerische Staatsbibliotheek. Carmina Burana=Beierse gezangen.

Bekend zijn:

Carmina Burana - Carl Orff

In 1935 heeft Carl Orff de Carmina Burana opnieuw op muziek gezet, maar het heeft nog tot de zeventiger jaren geduurd voor zijn werk in de cultuur werd opgenomen.

De taal van de liederen is zeer direct. Oorspronkelijk waren de teksten in het Latijn, wat er op duidt dat de maker(s) tot de hoogopgeleide kringen behoorden. De inhoud is kritisch en doet denken aan cabaret. De vaganten waren waarschijnlijk weggelopen priesters en studenten.
We lezen blz. 15 en 16 van de reader in een Nederlandse vertaling
FORTUNA
  • O ellendig
  • Onbestendig
  • Zijt, Fortuna, ge als de maan,
  • Nu een blinkt ge,
  • Dan weer slinkt ge,
  • Jammerlijk is ons bestaan;
  • Het verrukt ons
  • Of bedrukt ons,
  • Alles wat het speelsgewijs
  • Toebedeelde,
  • Armoe, weelde,
  • 't Smelt weer heen als sneeuw en ijs.
  • Lot, gij boze,
  • Zinneloze
  • Godheid, Rad dat draaien blijft,
  • Hene spoedde
  • Al het goede,
  • En het kwade slechts beklijft.
  • Zijt ge en duister,
  • Zendt een lichtstraal in mijn leed,
  • Want ge maakte
  • Tot een naakte
  • Door het spel mij, slecht en wreed.

Thomas van Aquino

Thomas van Aquino

Thomas van Aquino was een Italiaanse filosoof en monnik. Hij wilde het goddelijk recht van de genade in verband brengen met het menselijke (wereldlijke) recht van de rede. Van Aquino keek kritisch naar de clerus van zijn tijd. Hij bekritiseerde de pracht en praal waarmee de kerkleiders zich omringden. De bedoeling van Thomas was om terug te keren naar de bron van het geloof. Hij is de grondlegger van de redenerende theologie, gekenmerkt door wat de mens (wij) redelijk vinden. Zijn uitgangspunt werd de basis voor de scholastiek. Zijn visie legde hij vast in zijn werk: Summa Theologica

We lezen blz. 17en 18 van de reader in een Nederlandse vertaling

De man staat los van de vrouw, omdat de man meer gericht is op denkwerk

Mijn antwoord luidt: Het was nodig dat de vrouw zoals de Schrift zegt, als een 'levensgezellin' voor de man werd gemaakt, beslist niet als hulp bij ander werk zoals sommigen zeggen, aangezien de man efficiëntere hulp bij ander werk kan ontvangen van een andere man; maar als hulp bij het werk van de voorplanting ... Bij perfecte diersoorten behoort de actieve kracht van de voortsplanting bij de mannelijk sekse en de pasieve kracht bij de vrouwelijke. En evenals bij dieren is er nog belangrijker werk, nog nobeler dan de voortplanting, waar hun leven voornamelijk voor bedoeld is: en daarom is bij perfect dieren de mannelijke sekse niet te vinden in een voortdurende vereniging met wijfje maar alleen op het moment van de coïtus; zodat we mogen bedenken dat daardoor het mannelijk en het vrouwelijke een zijn, zoals ze bij planten altijd een zijn, en hoewel in sommige gevallen het een overheerst in in ander het andere.
Maar de man is nog gericht op een nobeler belangrijke actie, namelijk op het denken. Daarom was er nog een belangrijker reden voor het onderscheid in deze twee krachten in de mens, zodat de vrouw apart van de man geschapen diende te worden, hoewel ze vleselijk een zijn met oog op de voorplanting. Daarom klonk onmiddellijk na de schepping van de vrouw het woord:En zijn zullen twee zijn in één vlees"(Gn. 2:24). Summa Theologica I, qu. 92, art. 1.

De vrouw is ondergeschikt aan de man, omdat in de man de rede overheerst

[Hier wordt wel tegen in gebracht]'Ondergeschikheid en beperkingen waren een gevolg van de zonde, want na de zonde werd tot de vrouw gezegd (Gn.3:16): "Gij zult onderdanig zijn aan de man"; en Gregorius zegt dat "Waar geen zonde is, is ook geen ongelijkheid." Maar de vrouw heeft van nature minder kracht en minder waardigheid dan de man .....'[Maar ik zeg]
Onderdanigheid is tweeërlei. De ene is slaafs, waardoor een hogergeplaatste een onderdaan gebruikt ten eigen bate; dit soort onderdanigheid is begonnen na de zonder. Er is nog een soort onderdanigheid, die we economisch of burgerlijk noemen, waarbij de hogesplaatste zijn onderdanen gebruikt voor hun eigen bestwil, en deze onderdanigheid bestond all vóór de zonde. Want er zou in de mensengemeenschap geen goede orde bestaan wanneer sommigen niet bestuurd werden door anderen die wijzer zijn dan zij. Dus is door een dergelijke onderdanigheid de vrouw uiteraard ondergeschikt aan de man, omdat in de man de discretie van de rede overheerst. Ongelijkheid bij de mensen is ook niet uitgesloten door de staat van onschuld, zoals we zullen bewijzen (96,3)Summa Theologica I, qu. 92, art.1,ad 2.

In de reader staan nog meer voorbeelden uit Summa Theologica. De periode van de scholastiek wordt ook wel "De Renaissance van de 13 eeuw" genoemd. Er wordt teruggegrepen op de Bijbel en de werken van Augustinus en Aristoteles.

Thomas van Aquino wordt ook nu nog gezien als een moderne denker. Zijn zienswijze wordt tijdens de Contrareformatie de leidraad voor de Rooms-katholiek Kerk.
Thomas schreef zijn werken steeds vanuit een stelling, met daarop een reactie. Hij ging een dialoog aan met zijn lezers. Zijn redeneringen zijn voorzien van bijbelteksten en zijn geënt op de Bijbel, maar in de redenering komt de menselijke ratio naar voren.

Dante Alighieri

Dante Alighieri

Dante Alighieri schreef in de eerste helft van de 14e eeuw La Divina Comedia. Het is het verhaal van een fictieve reis door het hiernamaals. Oorspronkelijk noemde Dante zijn werk La Comedia - een uiting van een moeilijke periode in zijn leven. Boccaccio heeft aan Dante's werk de titel La Divina Comedia gegeven. Het werk is ontstaan in de overgangsfase tussen de late Middeleeuwen en de Renaissance. Er wordt teruggegrepen op de Klassieke Oudheid, waaronder de figuur van Vergilius (als begeleider van Dante-verteller, en als schrijver van de Aeneas). Daarnaast wisselen Christelijke figuren af met klassieke personage en klassieke elementen. Het werk bestaat uit drie delen: Inferno, Purgatorio, Paradiso. Ieder deel bestaat uit 33 canti met ca. 100 terzinen.

La Divina Comedia
Het verhaal begint op Goede Vrijdag van 1300. Dante is dan 35 jaar. Hij weet zich psychisch verdwaald, denkt na over de dood, maar komt gelouterd uit zijn depressie. De aarde wordt in Inferno verdeeld in 2 helften: het noordelijk deel met Jeruzalem als middelpunt is de landmassa, het zuidelijk gedeelte met de Louteringsberg is een watermassa.

We lezen blz. 19 tot en met 22 van de reader in een Nederlandse vertaling

Canto 2
7
  • O hoog vernuft der Muzen, helpt u mij!
  • O geestkracht, die 't geziene hebt beschreven,
  • Opdat uw adeldom bewezen zij.
  • (gebruik van de klassieke aanroep van de Muzen, zoals bij Homerus en Vergilius)
19
  • Voor geen die nadenkt, was dit onverwacht:
  • Zijn vaderschap ontving Gods hoogste zegen;
  • Het volk van Rome was zijn nageslacht.
  • (mythologische ontstaan van Rome door Aeneas, met de christelijk element van goedkeuring)
28
  • Daarheen ging ook het Vat door Hem Verkoren,
  • Opdat hij sterker het geloof beleed
  • Waardoor ons de verlossing is beschoren
  • (Verwijzing naar Paulus)
31
  • Maar ik? Ben ik voor zulk een taak gereed?
  • Geen wenst mij op de plaatsen waar zij waren,
  • Omdat ik Paulus nog Aeneas heet.
  • (Dante stelt zich op met grote nederigheid)
  • 'Als ik je woorden goed heb opgevat,'
  • Antwoordde mij de schim, zo hoog verheven,
  • 'Dan heeft je ziel een zwak moment gehad,'
  • (mogelijke suïcidale neiging)
52
  • In 't voorgeborchte Limbo waar ik rond moet waren
  • Riep mij een vrouw zo zalig en zo schoon
  • Dat ik haar vroeg haar wil te openbaren
  • (Vergilius geeft aan dat hij niet door God is uitverkoren)
61
  • Mijn vriend, Dante aan wie het lot vijandig is,
  • Vindt op zijn eenzaam pad veel hinderpalen,
  • Zodat hij omkeert vol bekommernis
  • (Beatrice uit haar zorgen over Dante)
94
  • Hoog in de hemel is een Lieve Vrouwe; Maria
  • Zij heeft met een verdoolde medelij
  • Die op haar milde voorspraak mag vertrouwen.
  • (Maria heeft medelijden met Dante's lijden)
94
  • Zij riep Lucia bij zich en ze zei:
  • 'Wil je getrouwe uit zijn nood bevrijden;
  • Ik vraag om zijnentwille: sta hem bij
  • (Lucia patrones van ooglijders. Dante had oogproblemen. Maria geeft Lucia de opdracht om Dante bij te staan)
103
  • 'O Beatrice, hoog door God geschat,
  • Help je hem niet die uit de grote schare
  • Naar buiten trad omdat hij jou aanbad?
  • (Lucia herinnert Beatrice aan Dante's liefde voor haar)
106
  • Hoor je zijn klacht niet? Kun je niet ontwaren
  • Hoe hem de dood belaagt op gindse vloed
  • Van zonden, door geen zee te evenaren?'
  • (Zelfmoord is een van ergste zonden)
118
  • En op haar wens vloeg ik naar jou, van verre,
  • Om je te sparen voor het woeste beest
  • Dat je de korte bergweg blijft versperren
  • (Vergilius is Dante te hulp gekomen, omdat drie dieren hem de weg versperren: de wolvin=hebzucht, luipaard=lust, leeuw=trots. Ook hier weer 3 elementen )

Noordelijke landen in de Middeleeuwen

In de loop van de Middeleeuwen ontstaan er nieuwe elementen in de literatuur. Dit komt door de opkomst van de burgerij.

Jacob van Maerlant

Jacob van Maerlant

Hij wil met zijn werken de burgerij voorzien van kennis. Oorspronkelijk was hij koster in Brielle. De klassieke romans werden door hem op gepubliceerd speciaal voor de burgers. De werken kregen een positieve wending. De burgerij moest er iets van leren. Ontstaan van didaktische en opvoedkundige werken.

Voorbeelden hiervan zijn:

Der Nature Bloeme - Koninklijke Bibliotheek

Niet langer is de kerk de enige autoriteit. Ook gelovigen durven hun mond open te doen en kritisch te zijn. Dit was al bekend van de Carmina Burana. Bij Jacob van Maerlant zien we dit terug in Der Kerken Claghe.

Het is het begin van een nieuwe tijd.

We lezen blz. 23 en 25 van de reader in een Nederlandse vertaling
Der Naturen Bloeme
De Adder
  • Nadera dats een serpent,
  • Datmen in Dietschen landen bekent.
  • Men vinse beide cleen ende groet.
  • Sijn venijn dats harde groet,
245
  • Men heefter triacle jeghen.
  • Scone vel si te hebben pleghen.
  • Haer blasen es snel van mogentheden.
  • Men neme een roede versch ghesneden,
  • Ende doe dan naderen blasen daer an,
250
  • Te hant verdroeghet si dan.
  • Neemt oec een swaert scoen ende claer,
  • Ende laetse daar op blasen daer,
  • Dat swaert ontvaerwet altegader:
  • Dits die macht van der nader.
255
  • Woert oec een man in den voet ghebeten,
  • Dat venijn loopt upwaerts, alswi weten,
  • Ende ommegaet des menschen lede,
  • Ende coemt ter herten mede
  • So valt die mensche neder doet:
260
  • Dat doet sine hitte groet.
  • Die her of ghebeten ward,
  • Men hanghe sijn hoeft neder waerd,
  • So moet tfenijn in de voet bliven,
  • want sie nature wille becliven;
265
  • Ende men sal die bete uutsniden,
  • So gheneestment in corten tiden.
  • Die seker gaen wille ende wesen
  • In steden, daer men ontsiet van desen,
  • Wrive sine blote lede
270
  • Met alsine ende met ruten mede,
  • So sullen hem dese woerme vlien.
  • Nu side namen in P besien.
Der Kerken Claghe
Der Kerken Claghe
1
  • In dit ghedicht settic voren:
  • Wie dat doghet heeft vercoren,
  • hem en comt neghene blame:
  • Al eest dat hem de quade geestelijkheid storen,
5
  • Si hebben daer af haer toebehoren:
  • Daer bi swighic haren name,
  • Die in tghemene sait sijn coren
  • Op den steen ende onder den doren,
  • Hi wilde datter goede vrocht af quame,
10
  • Wat mach die saiere dan verboren?
  • Bi quaden herden priester bliven die scaep verloren:
  • Die bie trect honech uter brame:
  • Dats der coppen onbequame.
4
40
  • Si doen hen alse meesters horen:
  • Si craken ons die note voren,
  • Selve sueken si tcarnel.
  • Aldus doen si tfolc verdoren,
  • Die si souden leven voren
45
  • Ende bewisen goet bispel.
  • Hoe vele saets dus blijft verloren
  • Op den steen ende onder den doren,
  • Dat seit die Ewangeliste wel.
  • Omdat die herden nu sijn doren,
50
  • Ende met welden hen versmoren
  • Soe sijn die wolve nu rebel,
  • Nidech, ghierech ende fel.