Duizend jaar Europa I (1000-1300)- 2 februari

Algemene geschiedenis 1000-1300 (II)

Verslag van 2e college

Opkomst van de steden

De opkomst van de steden en de expansie van de handel, waardoor er een klasse van kooplieden en handelaren ontstond, verstoorde het feodale rechtsstelsel. In het feodale recht was sprake van afhankelijkheidsrelaties tussen de heer en zijn vazallen en tussen de vazal en zijn horigen. Voor de kooplieden in de steden bestond deze relatie niet. Zij waren onafhankelijk en maakten winst zonder dat ze daarvoor merkbare arbeid verrichten.

De steden verwierven, in ruil voor steun aan de graaf of hertog, privileges: de stadsrechten. Deze hielden veel meer in dan het mogen houden van jaarmarkten, of het bouwen van een muur. Stadsrechten zijn een reeks van privileges die een gemeenschap in staat stellen om juridisch en bestuurlijk te functioneren. De stad stond niet in de verticale feodale relatie zoals de adel.
De stedelingen vormen een samenzwering: een coniuratio; zij waren gelijken die een eed gezworen hadden aan elkaar. De burgers/stedelingen werden onderling verbonden door afspraken over rechtsspraak en bestuur. Door een eed aan de heer (feodale relatie) ontstond er een verplichting van de gemeenschapp aan de heer. De heer kreeg steun van de gemeenschap, maar de gemeenschap kreeg ook het recht om haar vertrouwen in de heer op te zeggen. Hiermee werd een rechtsorde geschapen die de steden tot politieke centra maakte.
Voor de 21ste eeuwer is de bestuursstructuur van de stad beter herkenbaar dan de feodale structuur. Toch zijn er aanwijsbare verschillen;

Tot de minder invloedrijken behoorden de ambachtsgilden. Zij organiseerden beoefenaars van het zelfde vak: een corporatio. Van vrije concurrentie was geen sprake; de vrije markt ontwikkelde zich pas in de 18e eeuw. Ook binnen de gilden gold de middeleeuws opvatting dat iedereen een vast plek heeft in het goddelijk bestel.

De gilden verenigden vakgenoten en maakten afspraken over

De officiële status die de gilden hierdoor verwierven, maakte dat hun regels de kracht van wet kregen binnen een stad. Deze gilderegels zijn tot 1795 van kracht gebleven. De Franse Revolutie maakte een einde aan het monopolie van de gilden.

Het monopolie belemmerde het toetreden van nieuwe leden. Het gilde bepaalde hoeveel beoefenaars van een bepaald ambacht in een stad aanwezig mochten zijn. De strakke kwaliteitseisen werkten verstarrend en belemmerden innovatie.

De Universiteit

Een voorbeeld van een bijzonder gilde is de Universitas, of Universiteit. Ook hier vinden we, ook in onze tijd nog, de regels van de gilden terug. De opleiding kent de gradaties: leerling, gezel, meester. De leerling is equivalent aan de student, de gezel komt overeen met het bachelorexamen. Uiteindelijk wordt de student na zijn masteropleiding en zijn dissertatie (de meesterproef) opgenomen in het college van professoren en hoogleraren. Hij is dan hun peer: hun gelijke.

De opzet van de universiteit is voortgekomen uit de grote islamitische centra in o.a Caïro en Cordoba. De oudste Europese universiteit is die van Bologna in Italië. Hier werden in de 12e eeuw cursussen gegeven die door studenten tegen betaling konden worden gevolgd.
In de 11e en 12e eeuw reisden studenten van uit heel Europa naar de universiteiten. Zij organiseerden zich in groepen naar afkomst of naar landstreek. Zo'n groep kon een cursusleider contracteren om een bepaald onderwerp te behandelen. De cursusleider legde een eed van trouw af aan de studenten.
Ook in Parijs ontstond op deze wijze de Sorbonne.
De studiegroepen leidden tot discussies en heterodoxe denkbeelden. Overheden zochten naar mogelijkheden om deze bronnen van afwijkende meningen in hun greep te krijgen. De ge-eigende vorm was de structuur van de gilden, waardoor de macht niet langer bij de studenten lag, maar in handen kwam van de meesters (de professoren)
Vanaf dat moment zijn het de overheden (de koningen) die universiteiten stichtten:

Otto I de Grote

Als koning van Duitsland versloeg Otto definitief de Hongaren in 955 bij Lechveld. De Hongaren/Magyaren hebben daarna geen invallen meer gedaan in Beieren en Saksen. In navolging van Karel de Grote die hij bewonderde, werd hij door paus in 982 tot keizer gekroond.

In Italië veroverde Otto diverse steden en landstreken die behoorden tot het Byzantijnse Rijk. Na onderhandelingen over de erkenning van Otto als keizer, kreeg de Byzantijnse keizer deze gebieden terug. Hiermee was het oude Romeinse Rijk van Diocletianus met twee keizers in ere hersteld.

Otto II

De zoon van keizer Otto werd al op jeugdige leeftijd door zijn vader benoemd tot medekoning van Italië en Duitsland en kreeg in 967 de titel van medekeizer. In 982 huwde hij met Theophanu, een Byzantijnse prinses en nicht van de Byzantijnse keizer Johannes I Tzimiskes.

Met de komst van prinses Theophanu komt de Byzantijnse cultuur terecht in West-Europa. Zij heeft veel invloed uitgeoefend op de christenheid van het westen. Dankzij haar ontstond er kennisoverdracht van de cultuur van het Byzantijnse Rijk. Een van de omgangsvormen die we aan Theophanu te danken hebben is het eten met een vork.

Schisma tussen de Kerk van Rome en de Oosterse Kerk

De paus van Rome voelde zich bedreigd door de groeiende invloed van de Byzantijnse cultuur en de Ottoonse dynastie.

Vanaf de 9e eeuw werden er in Rome pausen benoemd die theologische meer onderlegd waren. Hierdoor kregen ze meer greep op de christenheid. In voorgaande eeuwen was de samenwerking tussen de Kerk van Rome en de Kerk van het Byzantijnse Rijk al onderdruk komen te staan. Een van de conflictpunten was het dogma van de Heilige Drieëenheid. De Roomse kerk hield vast aan de visie dat de Heilige geest door God de Vader én de Zoon tot stand was gekomen. De Kerk van Byzantium hield vast aan de visie dat de Heilige Geest dóór de Zoon was ontstaan.
In 1054 kwam het tot een officiële scheuring toen paus Leo IX en de patriarch van Constantinopel Michael Caerularius elkaar excommuniceerden.
Vanaf dat moment is er sprake van een westerse en een oosterse christenheid. De oosterse christenheid werd uiteindelijk de nationale kerk van o.a. Bulgarije, Rusland en Roemenië. Het is een staatskerk. De patriarch heeft geen gezag. Hij is benoemd door de keizer en kan geen leerstellige uitspraken over het geloof doen. Ook in Griekenland is de kerk een staatskerk en afhankelijk van de overheid.
Als we de Rooms-Katholieke kerk van West-Europa en de Oosters orhodoxe Kerk vergelijken, dan zijn er gigantische cultuurverschillen tussen beide. Die verschillen zijn van wezenlijke betekenis voor beide manieren van geloof.

Godsvredebeweging

Na het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote bestreden de verschillende heersers als 'warlords' elkaar in pogingen hun rijken uit te breiden. De bevolking had veel te lijden van de aanvallen van de verschillende huurlegers die zonder aanziens des persoons roofden en plunderden in de veroverde gebieden. Er ontstond een volksbeweging tegen het wangedrag door de adel. In feite heerste er onder de adelsgeslachten in het westen complete anarchie die leidde tot onderlinge gevechten.

Ook de kerk werd door de onderlinge privé oorlogjes het slachtoffer van vernielimgen van kerkelijke eigendommen. Door deel te nemen aan vredesoverleg probeerden de kerkelijke leiders invloed uit te oefenen op de overeenkomsten tussen de strijdende partijen. Hierbij was het niet de bedoeling om de heersende verhoudingen te veranderen. De Godsvrede bestond uit besluiten die door de bisschoppen met de heersers werden gesloten en met een eed werden bekrachtigd. Overtreden of negeren van deze besluiten werd bestraft met excommunicatie en boetedoening door middel van geldboetes, afstaan van landgoederen of een pelgrimstocht.
De afgedwongen en met een eed bekrachtigde overeenkomsten, vooral ter bescherming van de bevolking (boeren, kooplieden) en geestelijken, omvatten de volgende besluiten

De Godsvredebeweging wilde dat de adel zich bewust werd van haar taak als beschermer van weduwen en wezen, dat de adel de omgangsvormen moest respecteren. De invloeden van de Byzantijnse prinses Theophanu en haar landgenoten was hierop van grote invloed. Volksopstanden ondersteund door de kerk dwongen de adelsgeslachten hun gedrag aan te passen. Hieruit ontstond de ridderlijkheid met hun motto: Noblesse oblige.

Verspreiding van de christenheid

Door de bevolkingsgroei als gevolg van de verbetering van de oogsten won de christenheid aan kracht. Dit leidde tot een nieuwe ambities op allerlei gebieden, o.a. op missionair gebied.

Rond 1000 werden de Noormannen bekeerd tot het christendom, dankzij hun koning Olaf de Heilige. Scandinavië ging daarmee behoren tot de Latijnse kerk van West-Europa. In Hongarije bekeerde Stephanus I zich tot het christendom en stichtte een feodaal koninkrijk. In Hongarije is de Latijnse christenheid diep geworteld. Ook andere landen, als Transilvanië, Slowakije en Silezië werden een deel van de Latijnse kerk van het Westen. Ze gingen behoren tot de Rooms-Katholieke kerk.
De Byzantijnse kerk richtte haar bekeringswerk op de landen van de Balkan. In dit verband zijn Cyrillus en Methodius belangrijk. Cyrillus is de bedenker van het Cyrillisch schrift een afgeleid alfabet van het Grieks. Hij vertaalde de Bijbel in dit nieuwe schrift.
In de Oekrainië bekeerde koning Wladimir de Heilige, grootvorst van Kiëv zich tot het oosterse christendom. Wladimir stamde af van de Noormannen die via de Baltische staten en Wit-Rusland een weg hadden gezocht naar het rijke Constantinopel. Langs de rivier de Dnjepr richtten zij steunpunten in, waar zij zich tijdelijk vestigden. Uiteindelijk gingen zij op in de bevolking.
Wladimir wordt gezien als de bekeerder van Rusland. Na de val van Constantinopel ging de titel van keizer over op de vorsten van Moskovië. Later waren de tsaren het hoofd van de oosterse orthodoxe kerk. Het Byzantijnse Rijk en haar keizer zag het rijk als een afspiegeling van de hemel op aarde. Een afspiegeling, dus onvolmaakt. Het Byzantijnse Rijk had tot taak deze boodschap aan de wereld over te brengen. De identiteit van Rusland is nog altijd ge-ent op deze Byzantijnse wortels. Het komt naar voren hoe Rusland zich in de wereld manifesteert.

De Kruistochten en de strijd tegen de Islam

De Godsvredegedachte richtte zich op het bedwingen van de agressie tegen de christelijke bevolking van West-Europa. De strijd tegen de Saracenen en de Islamitische veroveraars kwamen in de plaats van de anarchistische chaos en oorlogen die tussen adelsgeslachten in West-Europa werd uitgevochten ten koste van lokale bevolkinsgsgroepen.

Een goed voorbeeld hiervan vinden in de strijd tegen de Islam in Spanje. Het Iberisch schiereiland was door de Umayyaden in 711 veroverd, maar de veroveringsdrift was in 732 gestuit in de Slag bij Poitiers. Sinds de 11e eeuw woedde er in Spanje een voortdurende strijd tussen de christen en de Arabieren. De christenen stelden zich tot doel om Spanje op de Islam te heroveren: de Reconquista. Een bekende Spaanse held was El Cid, die helaas door Alfons IV verbannen, nadat hij een zonder toestemming een aanval uitvoerde op de stad Toledo in 1081. Vier jaar later in 1085 viel Toledo in handen van het Castiliaanse vorstenhuis en werd het de hoofdstad van de Castiliaanse koningen. Tijdens de verovering van Toledo droegen de christenen in navolking van de legers van Constantijn de Grote het kruis op hun kleding.
In het oosten leed het Byzantijnse Rijk in 1071 een nederlaag tegen de Seldsjoeken bij Manzikert. Dit waren strijders van Turkse afkomst uit de Aziatische steppen. Door het Kalifaat van Bagdad werden zij ingehuurd als lijfwachten van de kalief. De leider van deze lijfwacht kreeg de titel "Sultan" en had de feitelijke macht in het kalifaat. De Seldsjoeken waren islamistische bekeerlingen en hoewel de Islam zich in haar beginperiode nooit tegen christenen en joden keerden die Jeruzalem bezochten, bejegenden de Seldsjoeken de christelijke en joodse pelgrims als vijanden van de Islam. In 1077 veroverden de Seldsjoeken het Byzantijnse Jeruzalem.
De dreiging van de Seldsjoeken leidde ertoe dat de Byzantijnen, ondanks het Schisma, zich voor hulp moesten richten op het westen en de paus. In 1095 riep paus Urbanus II op tot de bevrijding van Jeruzalem. Het was Gods wil en de taak van de christenen om de stad waar Jezus had geleden te bevrijden van de ongelovigen.
Er kwam een enorme volksbeweging (de Volkskruistocht 1095) op gang - te vergelijken met de Godsvredebeweging(God wil het = Deus lo Vult!) - onder leiding van verschillende fanatieke predikers(Peter de Kluizenaar) Al plunderend, rovend en stelend trok een mengelmoes van dieven, boeren, moordenaars en leden uit de onderste regionen van het volk door Europa richting Jeruzalem. Hun agressie richtte zich in grote delen van Europa op de Joden.
Via Hongarije bereikte de ongeordende overgeblevenen - velen waren onderweg omgekomen - Constantinopel. Keizer Alexios I Kommenos liet de troep rabauwen onmiddellijk over de Bosporus zetten, zodat ze hun agressie tegen de Seldsjoeken konden keren. In een confrontatie met de Seldsjoeken werden de laatsten uitgemoord of gevangengenomen en als slaven verkocht.
In 1096 gaat een officiële kruistocht van start onder leiding van een aantal prominent Europese edelen. Keizer Alexios liet de groepen niet samenkomen in Constantinopel, maar bedong dat de edelen met hun krijgers in afzonderlijk groepen de overtocht over de Bosporus zouden maken. Alexios zou hen voldoende steun verlenen om een deel van het Byzantijnse Rijk terug te veroveren op de moslims. In 1099 werd Jeruzalem heroverd. De hele strook langs de oostelijk kust van de Middellandse Zee kreeg de naam Het Koninkrijk Jeruzalem. Aan het hoofd werd een koning benoemd die het koninkrijk opdeelde in graafschappen en hertogdommen conform de feodale structuur.
Belangrijk van deze verovering is de ontmoeting van de westerse adel met de oosterse cultuur. Dit brengt een technologische vernieuwing te weeg. De westerse veroveraars leren nieuwe culturele waarden en omgangsvormen kennen. De kruistochten kunnen dan ook gezien worden als een belangrijke bron voor West-Europa wat betreft culturele uitwisseling en overdracht van kennis en technologieën.

Engeland

Ook de bestuurlijke ontwikkeling van Engeland kan model staan voor de feodale staat. Engeland viel wel binnen de christenheid, maar niet binnen het keizerrijk. Karel de Grote liet verschillende Engelse geleerden naar Aken komen voor zijn kloosterscholen.

Engeland was door de kloosters van o.a. Lindesfarne intellectueel en economisch meer tot ontwikkeling gekomen, dan het vasteland van West-Europa
De Angelen, Saksen en Jutten veroverden het Romeinse Britannica en verdreven de Britten met koning Arthurius naar Wales. De veroveraars stichtten een zevental rijken die later verenigd werden.
Het Angelsaksisch werd de nieuwe omgangstaal en ook de cultuur van de Angelen en de Saksen overheerste de oude culturen van de Kelten en de Welshmen.
Het Angelsaksisch heeft sterke overeenkomsten met het Oud-Nederlands. Daarom werden de preken en het onderwijs van Engelse missionarissen als Bonifatius en Willibrord aan het hof van Karel de Grote begrepen.
In 1066 stierf koning Edward de Belijder. De drie troonpretendenten raakten onderling slaags. De koning van Noorwegen trok zich al spoedig terug uit de strijd, nadat zijn leger door de pretendent van de Angelsaksen Harold was verslagen. Harold spoedde zich met zijn leger naar het zuiden, waar hij bij Hasting de hertog van Normandië Willem ontmoette. Harold sneuvelde in de Slag bij Hastings en Willem - de Veroveraar - maakte van Engeland een klassiek feodaal koninkrijk. Wel respecteerde hij de oude titels van de Angelsaksen. Daarom komen we in het Engels de titel "Earl" tegen naast "Count".

Willem de Veroveraar had al grote belangen op het vasteland van Europa. Om zijn belangen in Engeland en in Normandië te verdedigen stelde hij een belastingstelsel in Engeland in: het Domesday Book. Hierin werd vermeld hoeveel haardsteden (families) zich in de verschillende graafschappen bevonden.

De verovering van Engeland door de hertog van Normandië was ook van invloed op de ontwikkeling van de Engelse taal. Uit het Angelsaksisch en het Normandisch van de nieuwe edelen ontwikkelde zich het Engels, dat in oorsprong leek op het Patois wat nog in Frankrijk wordt gesproken. Zo is "sheep" een Angelsaksisch woord voor schaap, maar "mutton" het Engelse woord voor een schaap dat opgediend wordt.

Normandische veroveringen in Italië

Robert Guiscard kreeg van de paus lenen in Zuid-Italië en Sicilië, dat hij heroverde op de moslims. Ook de Byzantijnse stad Bari was een poos in zijn handen.

Robert was een middelaar tussen de islamitische cultuur en techniek en de christenheid. Hij liet de Arabieren vrij in hun eigen leefwijze. Het hertogdom van Apulië, zoals zijn rijk heette was een van de welvarendste van West-Europa met een feodale structuur.

Frankrijk

Na de dood van de laatste Karolingische koning van West-Francië, Lodewijk V, bijnaam Lodewijk de Doeniet, of Lodewijk de Luie, kwam in Frankrijk Hugo Capet met behulp van keizerin Theophanu aan de macht. Hugo was een kleine feodale heerser van het zogenaamde Île de France, landgoederen rond de Romeinse plaats Lutetia (=Parijs). Het was een beperkt machtsgebied, dat door de afstammelingen van Hugo stap voor stap werd uitgebreid. Met Hugo kwam in Frankrijk het huis Capetingen aan de macht. Van generatie op generatie wisten de opvolgers van Hugo de koninklijke machtsbasis uit te breiden. Dit was mede mogelijk omdat door de groeiende handel de economische betekenis van Parijs tot ontwikkeling kwam. De stad werd het culturele centrum van Frankrijk, o.a. door de stichting van de Parijse universiteit: de Sorbonne in 1150 door Robert de Sorbon, een Franse theoloog. Belangrijk was de rechtenstudie, waar de studenten het oude Romeinse recht met gezagsverhoudingen en manier van straffen, herontdekten. Niet langer was het strafrecht gebaseerd op het oude Germaanse recht van eerwraak. De nieuwe groep juristen kregen een benoeming als betaald ambtenaar.

In de 1180 werd Filip II Augustus koning van Frankrijk. Hij trouwde met Isabella van Henegouwen, die als bruidsschat het graafschap Artesië meekreeg. Filip was vooral ge-interesseerd in het oude Romeinse recht. Hij benoemde betaalde functionarissen (bailles = baljuw) op belangrijke plaatsen. De functies waren niet erfelijk, waardoor de macht van de oude adelsgeslachten niet langer een belangrijk concurrent voor de koning was.
Met de betaalde functionarissen die voor de regering werkten ontwikkelde zich de 3e stand, een stedelijke bevolking die steun verleenden aan de koning.
Filip II Augustus' beleid was erop gericht om de macht van de koning van het Normandische koninkrijk in Frankrijk te breken. Een groot deel van Frankrijk was in handen gekomen van Hendrik van Normadië, die trouwde met Eleonora van Aquitanië. Hendrik II en Eleonora werden koning en koningin van Engeland, waardoor een deel van het vasteland onder Engels bewind kwam. Het lukte hem om het Normandische leen van de koning van Engeland Jan zonder Land terug te brengen onder zijn machtsgebied. Met het verlies van Normandië in 1259 bij de Vrede van Parijs verdwenen de Engelse koningen van het vasteland van Europa. Het gevolg van dit verlies was dat de Engelse baronnen Jan zonder Land alleen nog als koning wilden erkennen, als hij vergaande concessies deed met betrekking tot de rechtspraak. Dit werd de Magna Charta. Dit document vormt de basis voor het constitutioneel koningsschap.
De opvolger van Filip II Augustus was Lodewijk IX de Heilige. Lodewijk's beleid was gekenmerkt door de ridderlijkheid en Godsvredebeweging. Lodewijk bezorgde Frankrijk een leidende rol bij de kruistochten.

Investituurstrijd

De stichting van kloosters van de Cluniacensers had tot gevolg dat kloosterlingen zich gedisciplineerder gingen gedragen. Ook het intellectuele niveau van de monniken werd verbeterd. Dit resulteerde in verbetering van theologische scholing, maar ook in verkiezing van intellectueel en theologisch geschoolde pausen op de troon van Petrus. De oude Romeinse adelsfamilie waren niet langer favoriet bij de keuze van een paus. De pausen gingen nadenken over hun positie en over de rechten en plichten van de geestelijken.

Gregorius VII formuleerde de nieuwe ideologie in 1074 en 1075 tijdens de Vastensynode. De invoering van het celibaat en het sacrament van het huwelijk stammen uit deze tijd, maar nog belangrijker was het aan banden leggen door de paus van de lekeninvestituur.
Tot nu toe was het de keizer (het wereldlijk gezag) die bisschoppen benoemde. Gregorius wilde het wereldlijk gezag onderwerpen aan het geestelijk gezag van de kerk, met ander woorden: niet de keizer stond rechtstreeks onder God, maar de paus. De paus kroont en ontkroont de keizer. De paus gaat over kerkelijke benoemingen.
De Duitse koning Hendrik IV bleef ondanks het verbod van de Gregorius zelf de bisschoppen benoemen. Het gevolg hiervan was dat Gregorius de Duitse koning excommuniceerde en afzette. In navolging van dit besluit stellen de Duitse vorsten Hendrik een ultimatum: als de ban niet binnen een jaar zou worden opgeheven, zouden ook zij besluiten om hem af te zetten.
In de winter van 1077 reisde Hendrik naar Canossa om boete te doen. Het verhaal gaat dat Gregorius hem drie dagen in de sneeuw heeft laten staan, voor hij hem audiëntie verleende. Hendrik kreeg absolutie, maar de Duitse vorsten hadden inmiddels een tegenkoning benoemd: Rudolf van Zwaben. Dit leidde tot een burgeroorlog, die eindigde met de dood van Rudolf in de Slag bij Hohenmölsen.
De boetedoening schaadde het aanzien van het wereldlijk gezag, maar belette Hendrik niet om op de oude voet verder te gaan. Toen Gregorius hem opnieuw in de ban deed, benoemde Hendrik een tegenpaus Clemens III (aartsbisschop Wibert van Ravenna). Hendrik trok op naar Rome en werd door Clemens III in 1084 tot keizer gekroond. Gregorius was gevlucht naar de Engelenburcht, maar werd door Robert Guiscard, zijn leenman in Zuid-Italië en Sicilië ontzet. Hendrik IV moest Rome verlaten, maar ook Gregorius verliet Rome, nadat de legers van Guiscard Rome hadden geplunderd. Gregorius stierf in 1085 in Salerno.
Het streven van Gregorius om het keizerlijk gezag ondergeschikt te maken aan het gezag van de paus was mislukt. Het gezag van de keizer stamde nog altijd rechtstreeks van God af.
De opvolger van Gregorius, paus Urbanus II volgde de ingeslagen weg van zijn voorganger. In 1095 bevestigde hij het verbod van de lekeninvestituur en het afleggen van de leeneed door geestelijken aan het wereldlijk gezag.
Hendrik trok opnieuw naar Italië, maar werd in 1106 tot abdicatie gedwongen, nadat zijn beide zoons zich tegen hem hadden gekeerd en zich achter de opvatting van de paus scharen.
In september 1122 werd bij het Concordaat van Worms tussen Hendrik V en Calixtus II afgesproken dat er onderscheid was tussen verleende wereldlijke goederen en geestelijke waardigheden: de koning zou de nieuw benoemde bisschoppen alleen nog de scepter over handigen en niet langer de ring en de staf. De bisschoppen waren niet langer rijksambtenaren en afhankelijk van de keizer, maar rijksvazallen. De positie van de Duitse vorsten werd door het concordaat versterkt. Het pausdom werd onafhankelijk van het Duitse koningschap en won aan wereldlijke macht.

Nieuwe kloosterorden

Binnen de kerk werd de roep om hervormingen steeds luider. De oude kloosterorden die waren gesticht met de regel "bid en werk" met een sobere levenswijze, waren vervallen tot decadentie en luxe. De nieuwe kloosterorden van de Dominicanen en de Franciscanen kwamen voort uit dezelfde intellectuele stroming, waaruit Gregorius was voortgekomen. In tegenstelling tot de Cisterciënsers, de Benedictijnen of de Trappisten waren de Dominicanen en de Franciscanen stadsorden. Ze legden de nadruk op prediking van Gods woord en niet op bidden. Voor beide orden was kennis belangrijk. Zowel de monniken van de Dominicaner orde als de monniken van de Franciscanen waren voorstanders van de jacht op ongelovigen of andersdenkenden. Leden van beide orde waren betrokken bij de inquisitie.

Een belangrijke groep andersdenkenden waren de Katharen of Albigenzen. Paus Innocentius III organiseerde een kruistocht tegen deze ketters, die erop was gericht om het Kathaarse geloof uit te roeien. Bekend is de belegering van de Mont Ségur waar een laatste groep Katharen zich schuilhield. Met de belofte dat hen niets zou gebeuren als ze zich overgaven, verlieten ze uiteindelijk het kasteel en werden door de aanhangers van de paus als nog omgebracht.

De strijd tussen de Stauffen en de Welfen (Ghibellijnen en de Guelven)

De uitbreiding van de wereldlijke macht van de paus leidde in de Duitse vorstendommen tot een strijd over de koningskeuze. De opvolging van de koning viel normaal toe aan de naaste verwant en erfgenaam. De paus en de curie, die tijdens de investituurstrijd hun macht over de Duitse bisschoppen hadden vergroot, oefenden op hen druk uit om te komen tot een afwijkende keuze.

De keuze viel op Lotharius van Supplinburg, hertog van Saksen. De dochter van Lotharius trouwde met Hendrik de Trotse, het vorstenhuis van de Welfen in Saksen. Na de dood van Lotharius verviel het hertogdom Saksen aan Hendrik.
De Hohenstaufen was oorspronkelijk een kasteel in het bezit van het geslacht Waiblingen (=Ghibellijnen). De eerste Hohenstaufen-keizer Koenraad ontnam Hendrik de Trotse zijn bezittingen, waaronder de erfenis van Lotharius. Dit leidde tot een strijd tussen de Welfen en de Staufen. Op de achtergrond speelde echter nog altijd de strijd om de macht tussen de paus en de keizer. Ook al was bij het Concordaat van Worms een bestand tussen de partijen tot stand gekomen, helemaal be-eindigd was de strijd niet.
Keizer Frederik I Barbarossa uit het geslacht Hohenstaufen kwam als koning van Lombardije in conflict met de stadstaten in Noord-Italië: Florence, Pisa, Lucca, Siena en Venetië. Deze steden waren enorm in opkomst en op economische gebied rijk en krachtig. De paus steunde de steden, wat ontaardde in het ontstaan van facties die vóór de paus(Guelfi=Welfen) of vóór de keizer (Ghibellijnen=Staufen)waren.
Zes keer trok Frederik I naar Italië om zijn gezag te handhaven. In het begin trachtte hij nog een verzoening tot stand te brengen tussen de strijdende partijen door de Welfen Otto IV en Hendrik de Leeuw door Otto tot markgraaf van Toscane en hertog van Spoleto en Hendrik het hertogdom Beieren te belenen.
Frederik I Barbarossa stierf tijdens de derde kruistocht. De strijd in Italië werd door zijn zoon Hendrik VI voortgezet.

Frederik II

Uit het huwelijk tussen Hendrik VI en Constantia van Sicilië werd een zoon Frederik geboren. In 1194 werd Hendrik tot koning van Palermo gekozen. Zijn plan om een erfelijk rijk te scheppen tussen Sicilië en het Duitse Rijk strandde door zijn vroege dood. Zijn zoon Frederik werd door paus Innocentius III opgevoed. In 1220 werd Frederik in Rome tot keizer gekroond. Onder Frederik bereikte het Duitse keizerrijk zijn grootste omvang.

Frederik II was een bijzonder intelligente persoonlijkheid. Hij sprak verschillende talen waaronder Arabisch en kende de islamitisch cultuur. Hij was gericht op samenwerking en organisatie. Hij maakte van zijn koninkrijk Sicilië een moderne staat met bezoldigde ambtenaren, wetgeving en een belastingstelsel.
Frederik II zocht geen strijd of conflict met de paus. Toch werd hij verschillende keren door de paus ge-excommuniceerd en benoemde de paus verschillende tegenkoningen en -keizers, waaronder graaf Willem II van Holland.
Frederik onderhield een goede relatie met de toenmalige sultan van Jeruzalem en bezocht de stad tijdens zijn kruistocht.
Na de dood van Frederik in 1250 werd Sicilië door paus Urbanus IV in leen gegeven aan Karel van Anjou. De laatste Hohenstaufen, Konradijn (zoon van Koenraad IV) werd in Napels onthoofd.
In Duitsland ontstond na de dood van keizer Frederik een chaotische periode waarin het land geen keizer of koning had. Deze periode staat bekend als het Interregnum. De anarchie leidt tot het ontstaan van een keurvorstenstand. Vooral het vergroten van het huisbezit, het naar zich toetrekken van vrijvallende lenen, liet Duitsland uiteenvallen in kleine rijkjes.
Het "Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie" blijft bestaan en komt in de loop van de eeuwen in handen van de Habsburgers: Keizers van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie.

Machtscentra in Europa rond 1300

De macht in het Europa van de 12e en 13e eeuw is geconcentreerd rond

Er ontstond een "Drang naar het oosten" van boeren en edelen richting Oost-Europa. De oorspronkelijke Slavisch bevolking werd door deze expansie tot onderhorigen gemaakt. In 1945 werd aan deze situatie door Stalin een einde gemaakt door middel van etnische zuiveringen.