Duizend jaar Europa III (1500-1650)- 21 maart 2016

Verslag 8e hoorcollege - Literatuur 2

Proza en toneel in de Vroegmoderne Tijd (1500-1650)

Joost van den Vondel

Zijn familie kwam uit Antwerpen en kwam via Keulen en Utrecht in Amsterdam terecht. Oorspronkelijk was Vondel doopsgezind, maar in 1640 bekeerde hij zich tot het Rooms-Katholicisme. 
Vondel was niet alleen een veelzijdig schrijver van proza en gedichten, maar ook van toneelstukken. Hij staat verder bekend om mooi en overdadig taalgebruik, waarin hij, als gezagsgetrouw burger, uiting gaf aan zijn ergernis over maatschappelijke chaos en onrust.  
Een mooi voorbeeld van Vondels reactie op een maatschappelijke gebeurtenis die een grote impact heeft gehad in de Republiek, is de onthoofding van raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt in 1619. Veertig jaar later in 1657 zag Vondel de stok waarop de staatsman had gesteund toen hij het schavot beklom. Hij schreef een ode aan die stok: een fel hekeldicht over het onrecht dat Van Oldenbarnevelt was aangedaan.

We lezen blz 4 van de reader 't Stockske


Het Stockske van Joan van Oldenbarnevelt, 

Vader des Vaderlants.


Myn wensch behoede u onverrot, (onverrot = standvastig)
O STOCK en stut, die, geen' verrader,
Maer 's vrydoms stut en Hollants Vader
Gestut hebt op dat wreet schavot;
Toen hy voor 't bloedigh zwaert most knielen,
Veroordeelt, als een Seneka, 
(Vondel vergelijkt Maurits met Nero die zijn leermeester Seneca liet
Door Neroos haet en ongena, ombrengen)
Tot droefenis der braefste zielen.
Ghy zult noch, jaeren achter een,
Den uitgangk van dien Helt getuigen, (uitgangk = dood)
En hoe Gewelt het Recht dorf buigen, (dit slaat op de afdanking door Maurits van de waardgelders
Tot smaet der onderdruckte steên.  die door de steden waren aangesteld)
Hoe dickwyl streckt ghy onder 't stappen
Naer 't hof der Staeten stadigh aen
Hem voor een derden voet in 't gaen
En klimmen, op de hooge trappen:
Als hy, belast van ouderdom (hier letterlijk, door de ouderdom krom voorovergebogen)
Papier en schriften, overleende, 
En onder 't lastigh lantspack steende! (de drukkende last van de staatszorg)
Wie ging, zoo krom gebuckt, noit krom! (noit krom = accent op het ethisch handel van de 
Ghy ruste van uw trouwe plichten, raadpensionaris)
Na 'et rusten van dien ouden stock, 
Geknot door 's bloetraets bittren wrock:
 (geknot = stokje als een knotwilg waarvan ook de levende
Nu stut en styft ghy noch myn dichten. takken worden afgesneden)

Op 13 mei 1619 werd op het Haagse Binnenhof Johan van Oldenbarnevelt onthoofd. Van Oldenbarnevelt was tijdens zijn leven landsadvocaat van Holland geweest, en in die hoedanigheid in feite de politieke leider van de Republiek. Tijdens het Twaalfjarig Bestand kwam hij als gevolg van de twisten tussen Remonstranten en Contraremonstranten ten val. Zijn conflict met onder andere stadhouder Maurits van Nassau eindigde in 1618 met Oldenbarnevelts arrestatie en zijn terdoodveroordeling wegens hoogverraad een jaar later.
    Toen de landsadvocaat in de ochtend van 13 mei het schavot beklom, steunde hij op zijn later zo legendarisch geworden stokje. Oldenbarnevelts knecht Jan Francken was de eerste die dit detail in zijn memoires vermeldde. Nadat Joost van den Vondel in 1657 zijn gedicht Het Stockske van Joan van Oldenbarnevelt aan het 'stockse' wijdde, werd het een metafoor voor Oldenbarnevelts onrechtvaardige vonnis en 'gerechtelijke moord'. Generaties Nederlanders zijn met Vondels gevleugelde woorden grootgebracht, waardoor het stokje onderdeel is geworden van de collectieve herinnering:

Dankzij Vondels gedicht en de overlevering van Jan Francken werd het stokje zelf een befaamd relikwie uit de vaderlandse geschiedenis. Al in de zeventiende eeuw waren er verschillende 'orginele' versies van het stokje in omloop. Aanvankelijk leden deze relieken een tamelijk onopgemerkt bestaan, omdat ze als particulier bezit in familiekring werden gekoesterd of vereerd. In de negentiende en twintigste eeuw kwamen deze stokjes - niet zelden voorzien van een 'echtheidsverklaring' - stuk voor stuk terecht bij musea en bibliotheken. Vandaag de dag zijn er drie stokjes bekend waarvan beweerd wordt dat zij Oldenbarnevelts persoonlijke bezit te zijn geweest. Het exemplaar in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek beschikt echter over de beste papieren. In het Rijksmuseum prijken thans twee van de drie bekende stokjes broederlijk naast elkaar

Geert Janssen (bron: Dutch Revolt Leiden Universiteit)
Een andere gedicht van Vondel laat de overgang zien naar een nieuwe vorm van literatuur. 'Wiltzangk' is een ode aan de natuur. De strekking is gericht tegen het stadsleven en de mensen in de steden die zich alleen bekommeren om materiële zaken.

We lezen op blz 4 van de reader Wiltzangk



Wiltzangk. 
Op de zelve Hofstede

Wat zong het vrolijck vogelkijn,
Dat in den boomgaert zat?
Hoe heerlijck blinckt de zonneschijn
Van rijckdom en van schat!
Hoe ruischt de koelte in 't eicken hout
En versch gesproten lof!
Hoe straelt de boterbloem als gout!
Wat heeft de wiltzang stof!
Wat is een dier zijn vryheit waert!
  Wat mist het aen zijn' wensch;

Terwijl de vreck zijn potgelt spaert!
O slaef! o arme mensch!
Waer groeien eicken t'Amsterdam?
O kommerziecke Beurs,
Daer noit genoegen binnen quam! (noit genoegen binnen quam = ontevreden)
Wat mist die plaets al geurs! 
Wy vogels vliegen, warm gedost,
Gerust van tack in tack.
De hemel schaft ons dranck en kost.
  De hemel is ons dack.

Wy zaeien noch wy maeien niet: (verwijzing naar Bijbelse spreuk)
Wy teeren op den boer.
Als 't koren in zijn airen schiet
Bestelt al 't lant ons voêr.
Wy minnen zonder haet en nijt,
En danssen om de bruit:
Ons bruiloft bint zich aen geen tijt,
Zy duurt ons leven uit.
Wie nu een vogel worden wil,
  Die trecke pluimen aen,

Vermy de stadt, en straetgeschil,
En kieze een ruimer baen.

Dit gedicht laat de zang van in het wildlevende vogels horen. In deze periode wordt er meer en meer over de natuur geschreven. Dit genre ontstond door de Italiaanse dichter Jacopo Sannazaro. Hij schreef in 1499 het werk Arcadia waarin hij een ideale omgeving in de natuur schilderde. De betekenis van Arcadia kan worden omschreven als

De roman van Sannazaro wordt beroemd en luidt het begin in van het genre van de pastorale roman. In een pastorale roman wordt de idylle van het landleven opgehemeld. Een pastorale is een herderspel of landspel. Een arcadia was een herdersroman en wordt ook wel bucolische roman genoemd. Bucolisch betekent betrekken hebben op het herderlijke leven en komt van oorsprong van Vergilius' Bucolia, een pastorale roman waarin de Romeinse dichter het landleven verheerlijkt. 

Het boek van Jacopo Sannazaro werd zestig herdrukt en in heel veel talen vertaald. Het werk vond veel navolging onder andere door een landgenoot van Sannazaro, Batista Guarini. Hij schreef het herderspel 'Il Pastor Fido' (de trouwe herder). Composities van Monteverdi zijn op dit werk gebaseerd. 

We lezen van Batista Guarini 'Lofz van de Gulden Eeuw' op blz 4 van de reader.

In het stuk 'Lofzang op de Gulden Eeuw' uit de dichter zijn verdriet over het verloren gaan van het natuurlijk ideaal waarin de mensheid in de Gouden Eeuw leefde. De Griekse dichter Hesiodos had in zijn werk Werken en Dagen, vier perioden waarin het leven van de mensheid had afgespeeld. In de Gouden Eeuw was alles onbezoedeld, daarna volgden de Zilveren en de Koperen Eeuw. Telkens werd het leven op aarde slechter. Hesiodos meende zelf dat de mensheid in zijn periode leefde in de IJzeren Eeuw, niets was immers meer zoals het zou moeten zijn. De slechtheid van de mens overheerste. 

Deze tijdsindeling komen in de geschiedenis vaker tegen. Ook bij de ondergang van het Karolingische Rijk meende men dat de mensheid leefde in een tijd van ondergang, een ijzeren tijd. Meestal is het de gevestigde orde en de ouderen die menen in een tijd van chaos en ellende te leven. Denk hierbij ook aan de Einde der Tijden groeperingen die regelmatig de ondergang van de wereld verkondigen. 

voorbeeld van een herders- of slakkentegel
bron: Antieke tegels
Niet alleen binnen de literatuur had de herdersroman grote invloed, ook bij de inrichting van rijke koopmanshuizen verschenen schilderijen met arcadische taferelen. 
Een bijzonder fenomeen is het tegelwerk, rond de haard en in het kookgedeelte. In voorgaande eeuwen waren de afbeeldingen op de tegels veelal gekozen uit verhalen uit de Bijbel, maar midden 17e tot in de 19e eeuw komen ook bucolische en meer profane taferelen voor. Dit soort tegels worden ook wel 'herderstegels' genoemd. 
Op de tegels zien we personages gehuld in praktische kleding, soms ook met een muziekinstrument, in een landelijke omgeving. Ze worden vergezeld door koeien en ossen die in sterk versimpelde vorm zijn weergegeven: een paar streepjes voor de hoorns en de vorm van de kop lijkt een slak, vandaar ook wel de naam 'slakkentegels'. 

P.C. Hooft

Granida

Gerard Honthorst
Granida
bron: Wikipedia - Nederlands
De Granida (Grote Ida) is een herderspel. Het spel speelt zich af aan het Perzische Hof en op het platteland, waar een herder (Daifilo) en een herderin (Dorilea) met elkaar aan het flirten zijn. Daifilo wendt zich af van Dorilea, als hij verliefd wordt op Granida, een Perzische prinses. Hij treedt zich in dienst van het hof om haar te kunnen zien. Er volgens allerlei intriges, waarbij Daifilo en Granida betrokken zijn, maar hun liefde overwint uiteindelijk. 

Hooft hanteert een vermakelijk taalgebruik en wil met dit stuk de onbedorvenheid van het platteland tegenover de ellende van het Perzische hof stellen. 

We lezen in de reader op blz. 5 Granida - de inleiding op het spel door Dorilea. 

Het toneelspel kwam oorspronkelijk uit Griekenland, waar epische stukken werden voorgedragen. Het waren uitgesproken statische teksten, afgewisseld met koren, die uiting moesten geven aan de emotie. Later ontstond de dialoog en het dramatisch handelen in de stukken van Aeschylos, Sophocles en Euripedes. Bij de Romeinen waren de grote toneelschrijvers: Seneca en Plautus. 

Het klassieke drama heeft een vijftal kenmerken:
  1. expositie - de uiteenzetting van wat er staat te gebeuren, meestal in de vorm van een monoloog, of een dialoog.
  2. intrige - in dit gedeelte wordt de nieuwsgierigheid van de toeschouwers gewekt.
  3. climax - het hoogtepunt
  4. catastrofe - negatieve en dramatische wending
  5. peripetie - de afwikkeling van het verhaal, dat slecht afloopt met de dood van de hoofdrolspeler
Naast deze indeling kent het klassieke drama drie eenheden.
Deze regels zijn door Aristoteles beschreven in zijn werk Poëtica. In de stukken van Aeschylus, Euripedes en Sophocles wordt niet strak aan de regels vastgehouden. Zij dateren van vóór Aristoteles' Poëtica. Een Engelse vertaling van de Poëtica is te vinden op Perseus. Lees de secties 1449b tot 1462b over Aristoteles' regels voor de tragedie.

In de Renaissance zijn deze regels als wetmatigheid overgenomen. Later zal het romantisch drama zich tegen deze strakke regels verzetten. 

Bij het schrijven van literatuur keken renaissance schrijver naar de klassieken. Zij maakten van de klassieke werken een letterlijke vertaling, een translatio. Was de vertaling wat vrijer en gaf de schrijver een eigen interpretatie van een klassiek werk, dan sprak men van een interpretatio. De schrijver behoorde tot de literaire top, als hij een klassiek werk als basis nam, maar dat op een eigen manier uitwerkte en daarin eigen ideeën verwerkte. Dit is een aemulatio. Het was het hoogste dat een schrijver kon bereiken. Het overvleugelde (was beter dan) het oorspronkelijke werk. 

Het klassieke drama werd in de Republiek bekend door de toneelstukken van Vondel. Hij verwerkt de arcadische literatuur tot stukken met een paradijselijke inslag. Een voorbeeld is Adam in Ballingschap. Dit werk wordt met een Inleiding door Vondel in 17e eeuws Nederland ingeleid. Het is een lastige tekst. Hij geeft in deze inleiding de regels waaraan een stuk moet voldoen en wat daarvan de rede is. Het stuk is in de vergetelheid geraakt en pas in 1907 door Willem Rooyaards herontdekt en heropgevoerd. 

De strekking van het stuk is:
De mens mag naar kennis streven, maar niet ongehoorzaam aan God, of hoogmoedig worden. Houdt hij zich aan dit gegeven dan is vergeving mogelijk. 
We lezen uit de reader op blz 5 en 6 De inleiding op Adam in Ballingschap en een gedeelte waar Adam Eva verwijt hem te hebben verleid tot de verkeerde handeling. 

Adam:

Dus sleept de wellust van een' oogenblick, eene uur 
Een lange keten na van rampen en verdrieten. 
Het lustme langer niet het leven te genieten.
'k Verbeeldme, waer ick ga en sta, een bange doot. 
Zy grimtme lelijck aen. och open uwen schoot:
Ontfangme, o aerde: want de lust is my benomen.
Ontfangme wederom. ick ben van u gekomen.
Dit lichaem komt u toe. de ziel verhuize, en zoeck'
Een heimelijck verblijf, daer een verdiende vloeck
Haer heenevoere: want zy heeft des hooghsten zegen
Misbruickt. wat toeft de doot! het leven is me tegen,
De naere duisternis veel liever dan de dagh.
Mijn schande leght te naeckt. zoo 't my gebeuren magh
Te sterven; keer het niet. laet u mijn doot behaegen.
Geen reden port u op het tijdigh lijck te klaegen:
Want tijdigh sterft hy, die niet meer te hoopen heeft.
Al is mijn leven kort, 'k heb noch te lang geleeft,
Na zulck een heilverlies, en kan niet meer verliezen.
Wat slagh van sterven staet my 't reetste nu te kiezen?
Van eenen hoogen bergh afspringen zonder schroom,
Of plompen in d'Eufraet, en dryven met den stroom
En maelstroom recht in zee, ten aze voor de vissen?
Ay vrou, wat houdtge uw' man? gy moghtme nutter missen
Dan houden: want de zon, die 't hooft haest onderhaelt,
En naer de westkim spoet, is lang voor my gedaelt.
Mijne oogen schuwen 't licht. ontslame. ick overleefde
Het zegenrijcke lot, my toegeleght, en streefde,
Van hoovaerdy vervoert, te weeligh en te steil,
En boven 't menschelijcke eens vastgestelde peil:
Zoo most ick billijck in 's doots afgront nederstorten.

Eva:

Waer toe vervaltge? wiltge u zelven 't leven korten, 
En my, een droeve weeu, verlaeten? ben ick niet
Uw eigen vleesch en been?

Adam:

ja 't vleesch, dat my verriet,
Verleide, ô valsche tong, met slangegift bestreecken!

Eva:

De slang verleide my, door haere looze treken,

Adam:

Gy zijt de looze slang, die my den dootsteeck gaeft.

Eva:

Waer blijft uw hoogh vernuft, dat naer de starren draeft? 
Waer is het helder licht van uw verlichte reden?
1ndien mijn traenen, en ootmoedige gebeden
U niet bewegen, zoo vergunme, op mijn geklagh,
Dat ick aen uwe zijde, en teffens sterven magh:
Want 't lustme zonder uw genootschap niet te leven.
'k Ontken geensins dat ick dit misdrijf heb gesteven,
Mijn snoeplust u vervoerde in dezen droeven staet.
Zoo laet ons t'zamen dan de schult van zulck een quaet
Oock boeten. woudtge door de dootschult my behaegen?
'k Zal haer verdiende straf gewilligh leeren draegen. 
Daer is mijn hant. ick ben de doot getroost. vaer voort.
Nu suf niet langer. tre my voor. nu sta uw woort, 
Als een rechtschapen man. geen doot zal my vervaeren,
Te ploffen van een rotse, of in de zoute baren
Te plompen, hant aen hant. ick troude deze hant.

Adam:

Och liefste, 't is mijn schult. mijn troost, mijn waertste pant,
Ick wil mijn leven, u ter liefde, noch verlengen.
Wisch af dees traenen, die de bleecke blaên besprengen
Van uwe kaecken. zet uw edel hart gerust.
Schoon hier geen levens lust meer overschiet, noch lust
My 't leven om uw gunst, en aenschijn. mijn getrouwe,
Gy zult niet, in den schijn van eene weduvrouwe,
Den eersten bruiloftsdagh beschreien, en alleen, 
En dootsch, en hangends hoofts, op eenen kouden steen 
Gezeten, klaegen dat uw man, van rou verwonnen,
De handen aen zich zelf mistroostigh heeft geschonnen
'k Wil mijn mistroostigheit intoomen, en al stil

Verwachten 't uiterste, en wat hierop volgen wil.


William Shakespeare

Over de persoon van Shakespeare is weinig bekend. Uit zijn werken blijkt echter dat hij een taalkunstenaar was. Hij wordt dan ook gerekend tot een van de grote literatoren van de 16e eeuw. Nog altijd zijn zijn werken in het Engelse taalgebied wijd verspreid en zijn vele citaten uit zijn stukken gaan behoren tot het Engels taalgebruik.

Shakespeares toneelwerken zijn voorbeelden van het Engelse renaissance theater, ook wel het Elizabetaanse theater genoemd. De periode waarin dit soort toneelwerken werden geschreven loopt vanaf begin 16e tot 1642. De basis wordt gevormd door mysterie-, mirakelspelen en moraliteiten. In de werken worden de levens van koningen en hofintriges aan de orde gesteld. Het gaat niet om een psychologische uitwerking van de karakter, meer om de emoties en de natuurlijke driften. Voor het eerste ontstaan er in deze periode toneelgezelschappen; wat in 1576 leidt tot de bouw van The Theater in London. Dit theater heeft niet lang bestaan, het hout is later gebruikt voor The Globe, een mooier gebouw voor de stukken van Shakespeare.
De uitvoering van de stukken verliep over het algemeen rommelig. Het publiek liep rond, er werd gegeten, gedronken en (soms ook luidruchtig)gesproken. Een voorstelling bijwonen was niet gericht op het gezelschap, die zich strak moest houden aan de tekst (improvisaties waren niet langer toegestaan) of het stuk dat werd gespeeld, maar werd gezien als een gezellige bijeenkomst van bekenden die nieuwtjes uitwisselden.

We lezen in de reader blz 7 en 8 een gedeelte uit het eerste bedrijf van Hamlet, Prins van Denemarken. 

Samenvatting van het verhaal (met indeling van de bedrijven) Tekst overgenomen van 
scholieren.com/boekverslag/45798

Omslag van een stripverhaal
van Hamlet
bron: Stripinfo
Eerste bedrijf
De wachters van het Deense slot Elsinore zijn al 3x opgeschrikt door de geest van hun voormalige koning. Ze stellen Hamlet op de hoogte, in de hoop dat de geest tegen hem wel wil vertellen waarom hij geen rust kan vinden in zijn graf. Hamlet heeft zich sinds de dood van zijn vader teruggetrokken. De redenen hiervoor zijn het verlies van zijn geliefde vader en het feit dat zijn moeder met Claudius, de broer van zijn vader, getrouwd is. Door dit volgens de 17e eeuwse wetten incestueuze huwelijk werd Claudius koning. Toen Hamlet samen met zijn vriend Horatio het kasteel beklom om de geest van zijn vader te spreken kreeg hij te horen wat hij al vermoedde, namelijk dat zijn vader vermoord is door zijn eigen broer. Deze wraak moet gewroken worden wil hij rust vinden in zijn graf. Dit draagt hij dan ook Hamlet op. Hamlet mag Gertrude, zijn moeder, echter niet krenken, omdat de hemel haar zal straffen voor haar zonden. Hamlet verkeerd nu in tweestrijd. Hij twijfelt of hij zijn vader moet wreken of dat de geest slechts een duivel is, die hem wil kwellen. Hamlet besluit om geen ruchtbaarheid te geven aan wat hij te horen heeft gekregen en gaat zich voor doen als een krankzinnige. 

Tweede bedrijf
Claudius heeft het ondertussen zwaar. Fortinbras, de jonge koning van Noorwegen dreigt Denemarken binnen te vallen. Hij stuurt gezanten naar het Noorse hof om te onderhandelen. Deze bereiken dat Fortinbras van de inval afziet. De problemen thuis zijn minder makkelijk op te lossen voor Claudius. Zijn geweten breekt hem op, vanwege het overhaaste huwelijk met Gertrude. Hij maakt zich tevens zorgen om Hamlet, omdat die zijn wrok jegens Claudius duidelijk laat blijken. Omdat Claudius bang is dat Hamlet hem van de troon wil stoten ontbiedt hij 2 vrienden van Hamlet van de universiteit van Wittenberg, Rosencrantz en Guildenstern en geeft hen de opdracht Hamlet in de gaten te houden. Ook Claudius’ raadsheer Polonius houdt Hamlet in het oog. Hierbij gebruikt Polonius Ophelia, op wie Hamlet verliefd is. Hamlet neemt Rosencrantz en Guildenstern in de maling als ze hem proberen uit te horen door krankzinnige antwoorden te geven. Als hij erachter komt dat ook Ophelia is ingezet om hem te bespieden stoot hij haar ruw af. 

Derde bedrijf
Dan verschijnt er een rondreizend toneelgezelschap aan het hof. Om erachter te komen of Claudius inderdaad achter de moord op zijn vader zit laat hij het toneelgezelschap een door hemzelf geschreven scène spelen, waarin precies gebeurd wat de geest hem verteld had. Het plan werkt: bij de voorstelling verraadt Claudius zichzelf en verlaat de voorstelling. De schuld staat nu vast, maar Hamlet kan zich er nog niet toe brengen Claudius te vermoorden. Hij moet zich bij zijn moeder verantwoorden over zijn gedrag jegens Claudius. Onderweg naar het vertrek van zijn moeder komt hij Claudius alleen tegen, maar hij vermoordt hem niet, omdat de koning net in gebed is. 
Buiten Hamlets weten om heeft Polonius zich achter een gordijn verstopt in het vertrek van zijn moeder. Tijdens het gesprek met zijn moeder hoort Hamlet een geluid achter het gordijn en denkende dat het Claudius is dood hij Polonius met zijn zwaard.
Vierde Bedrijf
Claudius stuurt Hamlet dan weg naar Engeland, samen met Rosencrantz en Guildenstern. Deze hebben een brief bij voor de Engelse koning met het verzoek Hamlet ter dood te brengen. Hamlet doorziet het plan en verandert de brief zodanig dat Rosencrantz en Guildenstern ter dood worden gebracht. Zelf reist hij terug naar Denemarken. 
In Hamlets afwezigheid verschijnt Polonius’zoon Laertes op het hof om de moord op zijn vader te wreken. Hij denkt dat Claudius hiervan de dader is. Claudius heeft per brief vernomen dat Hamlet nog leeft en ziet in Laertes een mogelijkheid om zich alsnog van Hamlet te ontdoen. Hij vertelt Laertes dat Hamlet de dader is en legt hem uit hoe hij zich kan wreken. Laertes zal Hamlet uitdagen tot een duel. Laertes zal hierbij vechten met een degen zonder beschermde punt, die vergiftigd is. Voor het geval Hamlet ongedeerd blijft houdt Claudius een beker met vergiftigde wijn achter de hand. Laertes voelt zich gesterkt in zijn wil om Hamlet te doden door de aanblik van Ophelia, die door het verdriet om haar vader en de afstoting van Hamlet krankzinnig is geworden. Kort na de terugkeer van Laertes verdrinkt Ophelia. 
Vijfde Bedrijf
Hamlet heeft ‘s nachts afgesproken met Horatio op het kerkhof. Even later verschijnt een begrafenisstoet. Tot Hamlets schrik krijgt hij te horen dat het Ophelia is die begraven wordt. Als Laertes uit verdriet in het graf springt verraad Hamlet zichzelf door ook in het graf te springen en zijn liefde jegens Ophelia te uiten. Hamlet en Laertes raken in een gevecht verzeild. Claudius kan dit gevecht slecht stoppen door Laertes te vertellen dat hij zijn wraak nog zal krijgen. De volgende dag vindt het duel tussen Hamlet en Laertes plaats. Hierbij wordt Hamlet met de vergiftigde degen verwond. Later in het gevecht verwisselen de degens en raakt ook Laertes vergiftigd. Kort hierna bezwijkt Gertrude, omdat zij haar zoon had toegedronken met de vergiftigde wijn. Tegelijkertijd met Laertes dat hij ook vergiftigd is en verteld hem dat zij beiden ten dode zijn opgeschreven. Hamlet doorsteekt vervolgens in een vlaag van woede Claudius en sterft vervolgens zelf ook. De lijken worden weggedragen door het gevolg van Fortinbras, die net zegevierend is teruggekeerd uit Polen. (bron tekst: Scholieren.com)

Hamlet


Trompetgeschal; allen af, behalve Hamlet

Hamlet (dit is een monoloog in de richting van het publiek; typerend voor het Elizabetaanse theater)
Dat dit te zeer ontaarde vlees kon smelten ,
zijn hardheid dooien, overgaan tot vocht,
of dat de Eeuwige in een gebod
de zelfdoding niet had belet. O God!
Hoe vunzig, mat en zonder enig nut
komt mij het gedoe van deze wereld voor.
Ik walg van deze ongewiede tuin,
die bol staat van het zaad, geheel bedekt
door veile aard. Dat het zover moest komen!
Twee maanden dood pas,- minder, nog geen twee -,
een zo volmaakte koning, een Hyperion (Titaan van het licht, verwijzing naar mythologie)
naast deze sater, die geen hemelwind
de wangen van mijn moeder al te ruw
beroeren liet. Bij Hemel en bij aard',
waarom herinnerd? O, zij hing aan hem,
alsof door het voedsel zelf haar grote lust
nog groter werd; en toch binnen een maand;
ga weg spookbeeld; O zwakheid, gij heet vrouw.
Een maandje maar, voor het schoeisel was versleten (Hamlet verwijt zijn moeder, dat ze verdriet heeft en rouwt over de onverwachte dood van haar echtgenoot, zijn vader. Het heeft haar niets gedaan. )
waarop zij vader volgde naar zijn graf,
als Niobe, in tranen - O God, zij -
een beest zonder verstand of logica
zou langer treuren - trouwde zij mijn oom,
mijn vaders broeder - maar minder op hem lijkend
dan ik op Hercules. Binnen een maand,
nog voor het zilt van haar geveinsde tranen
haar roodgewreven ogen had verlaten,
was zij gehuwd - O gruw, al dit gehaast,
al dit geschuif in het bloedschennig bed!
Het is niet goed, en kan het ook nooit zijn.
Breek maar, mijn hart, want ik moet zwijgen nu.

P.C. Hooft - Nederlandsche Historiën

Dat Hooft een veelzijdig man was hebben we al opgemerkt. Zijn Nederlandsche Historiën is een kroniek in proza over de periode in de Nederlanden tussen 1555-1584. Het werk is geschreven als een imitatio op de werken van Tacitus, de Romeinse geschiedschrijver, maar met de geschiedenis van Nederland (de Republiek) als onderwerp. In het werk is de invloed van Tacitus merkbaar: in de zinsbouw gebruikt Hooft latinismen. Toch streefde Hooft naar het gebruik van mooi en zuiver Nederlands. In navolging van Tacitus geeft hij de feiten zo objectief mogelijk weer, maar maakt er wel een meeslepend verhaal van. 

Jan Luyken
Bloedbad van Naarden
bron: Wikipedia - Nederlands
We lezen in de reader blz 9 'Naarden uitgemoord' uit Nederlandsche Historiën van P.C. Hooft.

De stad Naarden - nog altijd trouw aan Filips II - wordt in december 1572 door de Spanjaarden verraderlijk ingenomen. De troepen van Don Frederik dringen de stad binnen over de bevroren grachten, slaan aan het plunderen en moorden de bevolking uit. 

Fragment uit de reader

... Nocht kerke, nocht klooster, nocht ander Godshuys, oft eenighe gewyde oft ongewyde plaatse, die van schenden, van schaaken, van plaaghen, van pynighen, moorden oft bernen, verschoont bleef. Onder andere onmenschlykheeden, quetste men eenen burgher van tseeventigh jaaren, in den hals; ontfink 't bloedt met de handen; dronk het op; en gaf hem, daarnaa, de doodtsteek. Drie kranken van gelyken ouderdoom, een vierde van vyftigh jaaren, werden in 't bedde vermoordt. Ende was niet min noosselyk het ombrengen van twee stommen, en eenen dwaazen beedelaar. Stokouwde luyden, van tachtentigh, van hondert jaaren, ter gekochte kost gaande, de zieken, armen, en afgeleefden, onderhouden in de gasthuyzen, moesten gelyke grimmigheit uitstaan. Verscheyde burghers werden in de groote kerk, zoo op het welfsel, als op den tooren, en de trappen, gepriemt, oft van booven needer geworpen. Anderen, gedwongen den buyt, naa 't leegher te helpen draaghen, betaalde men, met kling oft koeghel, hunnen arbeydt. ... (bron: DBNL - P.C.Hooft Nederlandsche Historiën Zeevende Boek)

Italië

Benvenuto Cellini

Benvenuto Cellini
Perseus
Florence
eigen opname
Bekend is zijn Salieri dat in het Kunsthistorisches Museum in Wenen staat, maar Cellini was niet alleen beeldhouwer, maar ook edelsmid, schrijver en musicus. 
Ook voor de literatuur is hij van belang. Hij schreef een autobiografie waarin hij over zijn leven en de maatschappelijke perikelen verhaalt in zijn woonplaats Florence. Belangrijke thema's in dit werk zijn wraak, haat, homoseksualiteit en een overtuigend geloof in eigen kunnen. Het werk is in een zeer levendige stijl geschreven en behoort tot de belangrijkste werken uit de Italiaanse renaissance. 
Dit werk is een inspiratie geweest voor diverse andere werken in dit genre. Over Cellini's leven maakte Hector Berlioz een opera. 
When certain decisions of the court were sent me by those lawyers, and I perceived that my cause had been unjustly lost, I had recourse for my defense to a great dagger I carried; for I have always taken pleasure in keeping fine weapons. The first man I attacked was a plaintiff who had sued me; and one evening I wounded him in the legs and arms so severely, taking care, however, not to kill him, that I deprived him of the use of both his legs. Then I sought out the other fellow who had brought the suit, and used him also such wise that he dropped it.
– The Autobiography of Benvenuto Cellini, Ch. XXVIII, as translated by John Addington Symonds, Dolphin Books edition, 1961 (bron: Wikipedia Engels - Benvenuto Cellini)

Spanje

Lazarillo de Tormes

Op het hoogtepunt van de herdersliteratuur ontaardde deze in sleur en cliché. In de 16e eeuw ontstond verzet tegen de arcadische en pastorale roman en ontstaat het genre van de schelmenroman. De protagonist bezit verdorven eigenschappen. Er is niets liefelijks in de verhalen, allerlei ondeugden passeren de revue. Het is een tegenhanger van het pastorale genre, maar laat zien dat de moralistische elitaire bovenlaag ook vol ondeugden leeft. De schelmenroman houdt de lezer geen spiegel voor,maar laat zien hoe mensen in het echt leven. Vaak is de stijl satirisch. 
Lazarillo de Tormes is een tijdloos boek, dat in 1554 zowel in Spanje als in de Nederlanden voor het eerst werd gedrukt. Ook nu nog is het te koop, zowel voor volwassenen, als voor kinderen. 

We lezen uit de reader een gedeelte van het vijfde hoofdstuk op blz 10 t/m 14: 

Hoe Lazaro in dienst trad bij een aflaatprediker en over de dingen die hem met deze overkwamen.

Lazarillo treedt in dienst bij verschillende meesters, maar steeds verlaat hij zijn dienst weer, op zoek naar de beste meester. Het vijfde hoofdstuk is een anti-klerikaal verhaal. De nieuwe meester is een hypocriet, die misbruik maakt van de goedgelovige kerkgangers. 

Miguel de Cervantes (1547-1616)

Over zijn jeugd en jonge jaren doen veel speculaties de ronde. Hij zou van verarmde hoge adel zijn en als student veroordeeld, waarop hij naar Italië vluchtte. 
Als militair nam hij deel aan de Slag bij Lepanto, waar hij gewond raakte aan zijn linkerhand. Na een periode van vijf jaar te hebben doorgebracht als slaaf in Algiers, keerde hij naar Spanje terug. 
Als schrijver is hij vooral bekend door zijn werk Don Quichot de la Mancha. De hoofdpersoon is geobsedeerd door de verhalen uit de oude ridderromans en neemt zich voor om ook als ridder grootse daden te gaan verrichten, maar alles wat hij onderneemt mislukt. In plaats van een held wordt hij een anti-held. Voor die tijd was die een modern gegeven. Don Quichot wordt dan ook gezien als een begin van de modern roman literatuur. Het is een verhaal over gewone mensen.

Windmolen of reuzen
bron: Wikipedia - Campo de Criptana
Molinos de Viento
Cervantes' anti-held is een groot fantast, vergelijkbaar met Baron van Münchhausen. Hij ziet windmolens aan voor enorme reuzen en gaat met hen de strijd aan. In alles is hij sullig, onhandig, maar van goede wil. Deze vorm van traditioneel vertellen kom in het volgende semester terug.

We lezen uit de reader blz 15, waarin Don Quichot het opneemt tegen de windmolens.

Ontwikkeling van de roman literatuur:

François Rabelais (1494-1553) 

Gargantua en Pantagruel

Rabelais was niet alleen schrijver, maar ook arts, monnik en humanist. Hij is overal bekend als schrijver van satirische werken, waaronder het verhaal (in vijf delen) van de reuzen Gargantua en Pantagruel het bekendste is. Zijn schrijfstijl 'Rabelesk' wordt gekenmerkt door grove humor, expliciet taalgebruik en dwaze karaktertekening (karikaturen). 

We lezen uit de reader blz. 16 'Hoe Gargantua een salade van zes pelgrims verorberde' 
Gustave Doré
Gargantua verorbert pelgrims
in de salade
bron: Wikipedia - Engels

HOE GARGANTUA EEN SALADE VAN ZES PELGRIMS VERORBERDE. 

De loop der geschiedenis noopt ons te verhalen, wat er met zes pelgrims gebeurde, die uit Saint-Sébastien bij Nantes vandaan kwamen en die, uit vrees voor den vijand dezen nacht een onderkomen zoekend, in den tuin boven de erwtenranken tusschen de kool en latuw waren weggekropen. Gargantua, een weinig alteratie in zich voelend, vroeg, of men niet wat latuw had om sla te maken. En vernemend, dat er in den tuin zulke groote en mooie latuwplanten stonden als het land maar opleverde - als pruimeof noteboomen, zoo groot wel -, verkoos hij ze er zelf te gaan plukken. Hij droeg er in zijn handen van mee, wat hem aanstond, en daarbij waren ook de zes pelgrims, die zoo'n angst hadden, dat ze niet dorsten te spreken of te hoesten. Hij waschte de sla vast aan de fontein en terwijl hij daarmee doende was, fluisterden de pelgrims onder elkaar: "Wat vangen we aan? 'Moeten we ons hier tusschen de latuwstruiken laten verdrinken? Zullen we spreken? Maar als we spreken, zal hij ons dooden als spionnen." Terwijl zij zoo beraadslaagden, deed Gargantua hen met de latuw in een keukenschotel, groot als de ton van Citeaux, en at ze met olie, azijn en zout om vóór het avondmaal wat op te kikkeren. Reeds had hij vijf van die pelgrims opgeslokt. De zesde zat nog in den schotel verscholen onder een latuwblad, behalve zijn staf, die er boven uitkwam. Grandgousier bemerkte dat en zei tegen zijn zoon: "Ik geloof, dat daar een slakkenhuis zit, bijt er niet in. - Waarom? vroeg Gargantua, deze heele maand zijn ze goed." En den staf optrekkend, hief hij tegelijk den pelgrim in de hoogte en at hem met smaak; dronk vervolgens een verschrikkelijken scheut rinzigen wijn en bleef wachten tot het eten klaar was. De aldus opgehapte pelgrims sleepten zich zoo goed mogelijk buiten het kauwvlak van zijn kiezen, en meenden, in den een of anderen onderaardsehen kerker te zijn gestopt; en toen Gargantua zijn grooten slok nam, dachten zij in zijn mond te verdrinken, want bijna had die wijnvloed hen in den kuil van zijn maag gesleurd. Nochtans wisten zij, op hun stokken rondspringend, zooals de kinderen doen, die naar Saint-Michel ter bedevaart gaan, naar den rand van zijn tanden weg te komen. Maar per ongeluk sloeg een van hen, die de landstreek met behulp van zijn staf verkende, om te weten, of het er veilig was, hardhandig met de punt in het gat van een hollen tand en trof de kaakzenuw, wat Gargantua zoo'n erge pijn deed, dat hij ervan begon te brullen. Ten einde daarom zijn zeer te stillen, liet hij zijn tandenstoker brengen en, zich daarmee naar den dollen noteboom begevend, haalde hij de heeren pelgrims netjes uit het nest. Want hij vatte den een bij zijn beenen, den ander bij de schouders, den volgende bij zijn knapzak, dezen bij zijn buidel, dien bij zijn riem; den armen stakker, die hem met zijn stok had geraakt, pikte hij mee bij zijn broek. Dat was evenwel een groot geluk voor hem, want Gargantua stak er een kankerbuil mee door, die hem martelde sedert het moment, dat zij Ancenis achter zich lieten. De uitgehaalde pelgrims maakten zich in looppas over den nieuwen aanplant uit de voeten en de pijn bedaarde. Op dit oogenblik riep Eudemon hem voor het avondeten, want alles was klaar. "Ik ga, zei hij, mijn pijn wegpiesen." Hij deed dit zoo overdadig, dat zijn water den pelgrims den weg afsneed en zij genoopt waren, door dien vijver te waden. Vandaar langs den boschrand van la Touche trekkend, vielen ze met hun allen, behalve Fournillier, midden op den weg in een val, die was uitgezet om wolven met de zetlijn te vangen. Zij ontsnapten, dank zij de handigheid van dien Fournillier, die alle netten en koorden brak. Daar weggekomen, brachten ze de rest van den nacht in bed door, in een stulp dicht bij Coudray, en daar werden  zij getroost in hun ongeluk door de goede woorden van iemand uit het gezelschap, die Santensjok heette en hun aantoonde, dat dit avontuur voorspeld was in Davids Psalmen: "Als de menschen tegen ons opstonden, toen zouden zij ons levend verslonden hebben, dat was, toen we in de sla met zout werden opgepeuzeld; als hun toorn tegen ons ontstak, toen zouden ons de wateren overloopen hebben, dat was, toen hij dien grooten slok nam; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn, dat was, toen we door den grooten vijver baggerden; toen zouden de stoute wateren, zijn pis, die ons den weg afsneed, over onze ziel gegaan zijn. De Heere zij geloofd, die ons in hunne tanden niet heeft overgegeven tot een roof. Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers, toen we in de val liepen; de strik is gebroken door F ournillier, en wij zijn ontkomen. Onze hulp, en zoo voort.
In dit verhaal maakt Rabelais pelgrims belachelijk. Hij wilde het Christendom een spiegel voor houden en de slechte kanten ervan laten zien, terwijl binnen het geloof verdraagzaamheid belangrijker moest zijn. Het rechtstreeks taalgebruik zien we, als Gargantua opmerkt, dat hij zijn pijn gaat wegpiesen. De verwijzing naar de psalmen van David als oorzaak en voorspelling van het ongeluk dat de pelgrims is overkomen is een vorm van belachelijk maken van de neiging om alles wat gebeurt te willen terugvoeren op de Bijbel. De verhalen van de twee reuzen hebben iets sprookjesachtigs.

Desiderius Erasmus - Lof der Zotheid

Erasmus droeg zijn Lof der Zotheid op aan zijn vriend Thomas More. Het is een satirisch werk. Erasmus schreef het werk tijdens een tocht over de Alpen in 1509, vooral als een vorm van amusement. 
De hoofdpersoon is de godin Moria - godin van de dwaasheid en mogelijk een woordspeling op de naam van Thomas More - vertelt allerlei dwaze en ernstige voorvallen die de dwaasheid van de mensheid aantonen. Desondanks leeft de mens gelukkig, ook functioneert hij als een dwaas. Moria neemt voortdurend allerlei mensen op de hak. Niet alleen vorst en hovelingen, ook gewone mensen. Toch ligt de nadruk op het gedrag van de kerkelijke leiders: bisschoppen, kardinalen en monniken, maar ook theologen en filosofen. 

We lezen uit de reader blz 17:  'De taalmeester - hoofdstuk XLIX uit Lof der Zotheid


Hoofdstuk XLIX Taalmeesters.Maar ik zou zelf al zeer dwaas zijn en het volkomen verdienen dat Democritus het over mij uitschaterde, indien ik voortging de vormen, waarin zich 's volks dwaasheden en dolheden openbaren, op te tellen. Ik wil mij tegen hen aangorden, die in de oogen van hun medemenschen voor wijs doorgaan en, zooals het spreekwoord zegt, dien gouden tak trachten te vinden Onder hen bekleeden de taalmeesters den eersten rang, dat voorzeker het allerrampzaligste, treurigste en het meest bij de goden gehate slag van menschen zou zijn, als ik de ongemakken van hun zoo ellendig beroep niet door een genoegelijk soort van waanzin verzachtte. Want niet een vijfvoudige vloek, zooals een Grieksch puntdicht aantoont, rust op hen, maar een duizendvoudige, daar zij altijd uitgehongerd en vuil hun leven slijten in hun maar al te bekende scholen; wat zei ik, in scholen, neen veeleer dienen ze vertrekken vol kwellingen des geestes en des lichaams of rosmolens, of folterkamers te heeten. Daar worden zij, omringd door troepen van jongens, oud onder hun moeilijk werk, doof door al het geschreeuw en teeren weg door al het vuil en den stank. Nochthans, tengevolge van mijn goedertierenheid verbeelden zij zich de eersten aller menschen te zijn. (Erasmus heeft een slechte herinnering aan zijn eigen schooltijd. Hij noemt onderwijzers arrogant. Ze beroepen zich op kennis die ze volgens Erasmus niet bezitten)Zoozeer zijn ze met zichzelf ingenomen, als zij hun schuw troepje door hun barsch gezicht en dreigende woorden angstig maken, als ze met plakken, roeden en zweepen den ongelukkigen het vleesch van het lijf halen en, 't voorbeeld van den ezel van Cyme (De bewoners van Cyme, Grieksche stad in Klein-Azië, waren berucht om hun domheid. Zoo zouden zij zich eens door een ezel, vermomd in een leeuwenhuid, langen tijd hebben laten tiranniseren) volgend, op alle mogelijke wijzen hun wreedaardige luim botvieren. Intusschen verbeelden zij zich, dat al dat vuil keurige netheid is, den stank vindt hun neus mariolein en die ellendige slavernij gaat bij hen voor een koningschap door, zoodat ze hun tirannie niet tegen de heerschappij van Phalaris of Dionysius willen ruilen.(bron: DBNL - Lof der Zotheid)

Michel de Montaigne 

Montaigne schreef een aantal essays waarin hij uiting geeft aan zijn scepticisme. (zie ook het verslag van hoorcollege 3 van dit semester rond zijn filosofieën.
Zijn Essays zijn een visie op de wereld van zijn tijd. In zijn werk geeft hij ook aan dat de stukjes over hemzelf gaan. Hij is een typisch renaissance mens die gehoord wil worden. Veel invloed onderging hij van de klassieke filosofen. Zijn denken richtte zich vooral op het leven in harmonie met jezelf. Het werk is zeer leesbaar en nodigt uit tot reflectie.

We lezen op blz 18 en 19 'Pas na iemands dood kan men oordelen over zijn geluk' 

In dit Essay verwijst Montaigne naar het verhaal van koning Kroisos en Solon. In Historiën van Herodotus vraag Kroisos aan de wijsgeer Solon of hij niet de gelukkigste man op aarde is. Daarop antwoordt Solon dat dat pas te beoordelen is na iemands dood.

Hieronder volgt een fragment uit de reader:

Scilicet ultima semper
Expectando dies homini est, dicique beatus 
Ante obitum nemo, supremaque funera debet.
Het staat vast dat een mens zijn laatste dag moet afwachten en niemand mag gelukkig genoemd worden vóór zijn dood en begrafenis.

Ieder kind kent het verhaal van koning Croesos, die, toen hij gevangen genomen en ter dood veroordeeld was door Cyrus, op het moment van zijn executie uitriep: 'O Solo, Solon!' Dit werd overgebracht aan Cyrus en na diens vraag was dit betekende, legde Croesus hem uit dat op dit moment de betekenis tot hem doordrong van de waarschuwing die Solon hem vroeger gegeven had, namelijk dat men mensen, hoe goed Fortuna hen ook lijkt te hebben toebedeeld, niet gelukkig mag prijzen, voordat men heeft gezien hoe zij de laatste dag van hun leven doorbrengen, omdat aangelegenheden die de mens betreffen, ongewis zijn en aan verandering onderhevig en door geringe oorzaken een geheel nieuwe wending kunnen nemen. 

Dit originele tekst in het Frans kan gevonden worden op LiTgloss - Montaigne