Duizend jaar Europa III (1500-1650)- 14 maart 2016

Verslag 7e hoorcollege - Literatuur 1

Inleiding

Ook in de literatuur zien we de voor de Renaissance zo kenmerkende criteria:
In dit hoorcollege staat de poëzie van de 16e en 17e eeuw centraal. Ook de poëzie wordt voor een deel beheerst door de voor- en tegenstanders van de Reformatie. 
In het Nederlandse taalgebied bespreken we twee gedichten

Reformatie - poëzie

Anna Bijns (1493-1575)

Anna Bijns (?)
bron: literairecanon.be
Anna Bijns was afkomstig uit Antwerp. Ze was niet alleen dichteres, maar ook schoolmeesteres, een functie die ze tot hoge leeftijd bekleedde. Hoewel ze door de Rederijkers werd erkend en geroemd om haar dichtkunst, is ze nooit lid geweest van een rederijkerskamer. Dat lidmaatschap was uitsluitend aan mannen voorbehouden. Tijdens de troebelen van de Reformatie kenmerkt haar werk zich door felle polemische refreinen o.a. tegen Maarten Luther, maar ze schreef ook religieuze, moraliserende en liefdesgedichten. Als fel katholiek verdedigde ze de Contra-Reformatie. Ze werd vaak vergeleken met Philips van Marnix van St. Aldegonde. 

Titelblad van Refereinen
bron: Wikipedia - Nederlands
In het referein "Dit zijn de miraculen die Luther doet" haalt ze fel uit naar de Duitse monnik, wiens 95 stellingen het begin waren van de Reformatie en de breuk met de kerk van Rome. 
Een referein (ook wel refrein) is een gedicht van 12- to 20-regelig strofen, waarbij iedere strofe eindigt met een vaste regel. Die vaste regel wordt het referein genoemd of ook wel de "stokregel". 
Het was een geliefde dichtvorm binnen de Rederijkerskamers en is een goed kenmerk van de Renaissance dichtkunst waarbij de vorm en strenge compositie een grote rol speelde. 

We lezen uit de reader blz 5 t/m 8 

Referein 

Men gelooft geen santen si en doen miracule (Joan. IIII = verwijzing naar de Bijbel)
Dit woort is vanouts / gesproken gescreven
En nu is Luther inde tabernacule (Luther wordt cynisch vergeleken met een nieuwe
Te Wittenberge / als groot sant verheven (heilige die in Wittenberg op een voetstuk is 
Wat miraculen doet hi / wat mach hi geven (geplaatst)
Dat hem dus verheft doverlantsce natie
Leyt hi een strange / exemplaer leven
Merct hier sijn heylige conversatie
Hi maect oploop / strijt / murmuratie
Hi verjaecht paeys / vrede en accoort
Santen verwecten doden / duer gods gracie
Daer tgelove / duer gesterct wert / en Cristus woort
Maer contrarie wert / van desen sant gehoort
Want duer hem wert vergoten / tcristen bloet
En menich hondert dusent / menscen vermoort (hyperbool = overdrijving groter effect)
Dit sijn de miraculen die Luther doet  
Hi waeyt met allen winden / gelijc een loof
Hi can gods geest / uuten menscen verdriven
Hi maect gaende lien crepel / en hoorende doof
Siet doch hoe sijn / miraculen becliven
Oude jonge doet hi / in sonden verstiven
Die ter kercken / om aflaet plegen te gane
Sietmen nu thuys / in haer camerken bliven
Oft gaen tuysscen / en spelen opte bane (bezig zijn met wereld's genot)
Die voortijts gods woort / diep om te verstane
Vanden predicanten / hoorden met jolite
Sijn nu doof / geen predicant / en staet hen ane
Dan een verloopen munc die de cappe is quijte
Die dwoort goods verkeeren / tharen appetijte
Dien heeten si geleert / verlicht / en vroet (jaagt de mensen de kerk uit en laat hen zelf 
Dus seggic noch / allen ketters16 te spite (nadenken)
Dit sijn die miraculen die Luther doet
(bron:dbnl.org)
Anna Bijns richt zich in haar gedichten meer op de 'meer zuur, dan zoet' kanten van haar onderwerp. Met die negatief gerichte aandacht, beoogde zij verbetering te brengen in wat zij als onmenselijk vond. In bovenstaand referein stelt ze dat Luther alleen maar leidt tot onvrede in de gemeenschap en de kerk.

Philip van Marnix van St. Aldegonde (1540-1598)

Standbeeld van
Filips van Marnix van St.Aldegonde
bron: Wikipedia - Nederlands
Filips van Marnix van St. Aldegonde was oorspronkelijk katholiek, maar na een studie in Genève, bekeerd hij zich tot het protestantisme en wordt een overtuigd calvinist. Tijdens het beleg en de val van Antwerpen was hij buitenburgemeester, wat inhield dat hij de verantwoordelijke schepen was voor de veiligheid van de stad naar buiten. Al tijdens de Beeldenstorm van 1566 had hij Antwerpen moeten ontvluchten en was hij naar Bremen gevlucht. Daar schreef hij een diverse scherpe polemieken, waarvan de bekendste De Biencorf der H.Roomsche Kerke is. 
Hij was een vertrouweling van Willem van Oranje. Aan hem wordt ons volkslied: Het Wilhelmus toegeschreven. Dit werk is een naamdicht: de eerste letters van iedere strofe vormen de naam Willem van Nassou

We lezen uit de reader blz 9 - een fragment uit Biencorf der H. Roomsche Kerke. 

Biencorf der
H. Roomsche Kerke
bron: Universiteitsbibliotheek
Saksen-Anhalt
Biencorf der
H. Roomsche Kerke
bron: Universiteitsbibliotheek
Saksen-Anhalt

Het werk is een grote metafoor en satire. De auteur vergelijkt de Rooms-Katholieke kerk met een bijenkorf en vergelijkt de verschillende soorten bijen in een bijenvolk met verschillende prelaten, hoogwaardigheidsbekleders, priesters, kardinalen en bisschoppen. Hij maakt een bijzonder gebruik van de taal, waarbij hij ook nieuwe woorden gebruikt. o.a. noemt hij bijtschapen waarmee hij bisschoppen bedoelt. Een verwijzing naar INQUISITORES slaat op de Inquisitie die fel optrad tegen andersdenkenden. 

De Martin Luther Universität in Halle-Wittenberg heeft het werk bladzij voor bladzij gefotografeerd en op internet gezet.

Naast Anna Bijns en Filips van Marnix van St. Aldegonde is Dirck Volkertsz Coonrnhert een van de grote humanisten van de 16e eeuw.

De Pléiade

De Pléiade was een groep van jonge Franse dichters, waar onder Joachim du Bellay en Pierre Ronsard, die de poëzie uit de klassieke Oudheid opnieuw wilden laten herleven en mogelijk verbeteren en overtreffen. De inspirator was Jean Dorat. 
De groep koos Pléiade als naam naar het voorbeeld van een groep van zeven dichters in Alexandrië in de 3e eeuw v.Chr. Oorspronkelijk verwees de naam naar het sterrenbeeld: de Pléiade, in het Nederlands ook wel het 'Zevengesternte' genoemd.
Ze richtten zich, als Renaissance dichters, qua taalgebruik op onder andere de Griekse dichters, Pindarus, Anacreon en Alceaus en op Vergilius, Horatius en Ovidius. Daarnaast namen zij een voorbeeld aan de oude Franse litteratuur. Hun gedichten zijn in de volkstaal, het Frans, maar hebben nog een petrarkistische inslag. Qua vorm kiezen ze voor het alexendrijn, de elegie, de ode en het sonnet.
Het doel van de Pléiade dichters was nieuwe litteratuur maken.

De elementen van het Petrarkisme zijn:

Joachim du Bellay (1522-1560)


Joachim du Bellay
bron: Wikimedia Commons
Joachim du Bellay kwam uit een adellijk geslacht, maar verloor al jong zijn ouders. Na zijn rechtenstudie in Parijs, kwam hij in contact met Pierre Ronsard. Samen met nog vijf andere dichters richtten ze Pléiade op. 

We lezen van Du Bellya D'un vanneur de blé aux vents in een vertaling van Heiman Dulleart op blz 10 van de reader.

D'un vanneur de blé, aux vents Den akkerman aan de winden
A vous troppe legere
Qui d'aele passagere
Par le monde volez,
Et d'un sifflant murmure
L'ombrageuse verdure
Doulcement esbranlez,

J'offre ces violettes,
Ces lis, et ces fleurettes
Et ces roses icy,
Ces vermeillettes roses
, Tout freschement écloses,
Et ces oeilletz aussi.

De vostre doulce halaine
Eventez ceste plaine,
Eventez ce sejour :
Cependant que j'ahanne
A mon blé, que je vanne
A la chaleur du jour.
Ik offer vermiljoene rozen,
En leliën, en violetten;
En bloemen versch gepliukt, die blozen,
Waar op den daauw haar' paarlen zetten,
5
En strooyze met mijn eigen handen,
Op uw altaar, ô snelle veugels!
Gebroederen, die alle landen
Der werelt met u snelle vleugels
Doorreyst, en met een duisligh ruischen
10
Het schaduwachtigh groen beweegt,
Waar langs gij zachjes hêen komt bruischen.
Wanneer gij over 't aartrijk veegt.
Komt, asemt met u luchten asem
In 't winterkoren dat ik wann',
15
Op dat den daauw met vochten wasem
Mijn' dorschvloer niet beschaden kan!
De bedoeling van de dichter is niet altijd makkelijk te achterhalen. De invalshoek voor het begrijpen is zeer individueel. In de tekst bevinden zich meerdere lagen. De woorden kunnen niet letterlijk meer worden genomen. De gebruikte taal wordt literair, wat getuigd van vakmanschap. Steeds zoekt de dichter naar de juiste woorden.

In dit gedicht belijdt een boer zijn liefde voor de wind. Hij vereert de wind omdat die hem helpt bij het scheiden van het kaf en het koren (het wannen). De wind zorgt ervoor dat zelfs de dorsvloer opdroogt, zodat de graankorrels niet gaan schimmelen.

Ontleend aan de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren is zijn de volgende citaten met interpretaties van het gedicht van Du Bellay en commentaar op de vertaling van Dullaert
Du Bellay's gedichtje uit de bundel ‘Jeux rustiques’ is een vrije beverking van een Latijns epigram van de zestiende-eeuwse Venetiaan Navagero
De Pléiade-dichter ontleende aan zijn voorbeeld slechts de idee, maar, meester in de compositie, herschiep hij het tot een kleurig, bezield natuurtafereeltje. Bezield door een levendig natuurgevoel, sprekend in een licht, muzicaal ritme, dat zweeft op de gepaarde vrouwelijke en steunt op de mannelijke rijmen; een levendig natuurgevoel, dat zich verbeeldt in de plastiek der klankrijke substantieven en suggestieve epitheta.....
... Zo vangt de gevoelige expressie de heerlijkheid van de zomerdag en het genot van de arbeid in de open lucht in z'n harmonische verbeelding. ...
... Bij een vergelijking van Dullaert's bewerking met het gedicht van Du Bellay treft het verschil in aard der verbeelding: het meer visuele van de Nederlandse schilder-dichter en het meer auditieve van de Franse poëet.
De suggestieve muziek van Du Bellay gaat in de veelgeprezen vertaling vrijwel geheel verloren ...
... En terwijl de gehele compositie van Du Bellay een organische, harmonische eenheid vormt, gedragen en doortrokken door de lichte stemming van het zomerwindje ...
... Het behoort tot Dullaert's jeugdwerk en wordt ver overtroffen door verschillende proeven uit zijn latere gedichten, geweld uit een diep geloof, waarop meer dan op dit van toepassing is de lof dat ze ‘van een Vondeliaanse schoonheid’ zijn....
W. Kramer. (bron: DBNL - D'un vanneur de blé, aux vents

Pierre de Ronsard (1524-1584)

Pierre de Ronsard
bron: Wikimedia Commons
Ook Pierre Ronsard was van adellijke afkomst. Na een korte carrière aan het Schotse hof, trekt hij zich terug op zijn landhuis, nadat hij getroffen wordt door mysterieuze doofheid. Hij wijdt zich aan studie en gedichten schrijven. 

We lezen op blz 10 'Ode á Cassandre' in een vertaling van Paul Claes. 
Ode á CassandreOde á Cassandre - vertaling Paul Claes
Mignonne, allons voir si la rose
Qui ce matin avoit déclose
Sa robe de pourpre au Soleil,
A point perdu cette vesprée
Les plis de sa robe pourprée,
Et son teint au vôtre pareil.
Las ! voyez comme en peu d’espace,
Mignonne, elle a dessus la place
Las ! las ses beautés laissé choir !
Ô vraiment marâtre Nature,
Puis qu’une telle fleur ne dure
Que du matin jusques au soir !
Donc, si vous me croyez, mignonne,
Tandis que votre âge fleuronne
En sa plus verte nouveauté,
Cueillez, cueillez vôtre jeunesse :
Comme à cette fleur la vieillesse
Fera ternir votre beauté.
Mijn lief, hoe is het met de roos
die bij de morgendauw zo broos
haar purpren pracht ontplooien kon
om zo te pronken in de zon?
Hoe ziet ze er vanavond uit
met haar blos zo teder als jouw huid?
Kijk toch mijn lief! in korte tijd Mignonne
Is ze haar prille schoonheid kwijt
en ook haar friesheid en haar pracht,
Hoe harteloos is de natuur,
ze gunt een bloem het ochtenduur,
maar niet de schemer of de nacht.
Mijn lief, de fleur van je leven,
is je echt maar kort gegeven,
pluk dus de dag bij dageraad,
dan ben je jeugdig, fris en fel,
want zoals het een roos vergaat,
taant ook jouw schoonheid veel te snel.

Het hoeft geen betoog, dat de vertaling niet altijd het oorspronkelijke gedicht benaderd. De vertaler zal bij zijn tekst moeten letten op de kwaliteit van de tekst en de esthetiek van de vertaling. Een vertaling één op éen, levert nooit de spanning en de emotie van het origineel.

Dit gedicht van Ronsard is een metafoor op de schoonheid. Hij vergelijkt de schoonheid van zijn geliefde met de schoonheid van een net ontluikende roos. De roos verwelkt en verliest haar schoonheid. De dichter waarschuwt zijn geliefde dat ze van het leven moet genieten, voordat ook haar hetzelfde overkomt als de roos.

Jonker Jan van der Noot (1539-1595)

Jan van der Noot is sterk geïnspireerd door Pierre de Ronsard. Zijn bundel 'Het Bosken' is min of meer een rechtstreekse vertaling van Ronsard's La Bossage. 
Jan van der Noot's dichtkunst is uitgesproken renaissancistisch. Met zijn gedichten wil hij vooral zijn vakmanschap tonen. Hij streeft naar roem en verspreiding van zijn gedichten. Door de boekdrukkunst lukt dat binnen de beperkte middelen van die tijd. 

We lezen blz 11 van de reader 'Ode' van Jan van der Noot



Ode 

Ode*

Inden April als Flora heur gaet spoeyen, 1
Om lieffelyck het eertryck t'amallieren, 2
Met verscheyden bloemkens die sy doet groeyen,
Sprack ick aen, heur die my t'hert doet verteiren. 4

5
Schoon lief laet ons (sprack ic) gaen sien die Roose
Die desen dach soo schoone stont ontloken. 6
Daer comendé stonden wy een goey poose 7
Soeckende waer sy nv mocht syn ghedoken. 8

Wy en vonden gheen roose, maer alleene
10
Saghen wy heur bladerkens al ontdaen daer 10
Ende berooft van heur schoon verwe reene
Die wy t'smorghens seer schoone saghen staen claer. 12

* Ay lief sprack ick, is dit niet groote schade 13
Dat dees schoon bloeme aldus is af gheresen 14
15
Eer yemanden gheschiet sy de ghenade, 15
Te ghebruycken heuren reuck weert ghepresen. 16

Och iaet sprack sy, want het was een schoon bloeme. 17
Hier om schoon lief doet toch dat ick v rade,
En laet my toe dat ick met recht v noeme 19
20
Bermhertich, lief, in eeren vroech en spade. 20

T is nv den tijt wilten toch nemen ware, 21
Ghy comt nv recht int beste van v leuen, 22
Op dat met v oock niet alsoo en vare, 23
Alst heeft ghedaen met dees bloeme voerschreuen. 24
(bron: DBNL.org)
 *een vrije bewerking naar Ronsards ode ‘A sa Maistresse’ (Odes I, 17)
1Flora: godin van de bloemen en van het voorjaar; heur gaet spoeyen: zich gaat spoeden

2t'amallieren: veelkleurig te maken
4verteiren: verteren, wegkwijnen (van liefde)
6desen dach: (hier) vanmorgen
7een goey poose: een hele tijd
8mocht syn ghedoken: zich verborgen zou kunnen hebben
10al: alle; ontdaen: afgevallen
12claer: heerlijk (een stoplap)
*[D.7.vo
13groote schade: erg jammer
14af gheresen: afgevallen
15yemanden: aan iemand
16ghebruycken: genieten; weert ghepresen: waardig om geprezen te worden (behoort bij reuck)
17iaet: (ja het) ja
19laet my toe.... noeme: gun het mij, dat ik u naar waarheid (d.w.z. naar de feitelijke toestand) mag noemen
20bermhertich: nl. omdat gij medelijden met mijn liefde hebt en daaraan tegemoet komt; in eeren: (stoplap) in alle eerbaarheid
21wilten toch nemen ware: wil hem toch waarnemen, wil er toch gebruik van maken
22recht: juist
23op dat met v niet en vare: opdat het met u niet ga
24voerschreuen: bovengenoemd

De dichter doet voorkomen, dat hij in het voorjaar met zijn lief naar de rozen gaat kijken, die net ontloken zijn. Op de plek gekomen waar de rozen bloeiden, vinden ze alleen afgevallen bladeren. De dichter beklaagt zich tegen zijn lief, dat het zo'n mooie bloem was. Zij moet aan dat spoedige verwelken een voorbeeld nemen, er een waarschuwing in zien: het is nu de tijd om te genieten van het leven, als ze er nu niet van geniet, zal het haar vergaan, als de roos die is verwelkt.
Van der Noot laat een duidelijke moraliserende waarschuwing horen, die we ook bij Pierre de Ronsard al tegenkwamen. Dit is het carpe diem van de renaissancistische dichter: pluk de dag, geniet, voor je het weet is het leven voorbij. Dit is een grote tegenstelling met de middeleeuwen, waar het geluk en het heil na het aardse leven kwam. Dat heil kon alleen verkregen worden door op aarde goed te leven: memento mori, gedenk te sterven.

In een ander sonnet van Jan van der Noot zien we de beschrijving van het uiterlijk van de geliefde tot uiting komen. Ze is prachtig, maar hij geeft haar indirect ook een veeg uit de pan, want hij voelt zich ellendig, omdat zij zo'n schoonheid is. Zijn liefde voor haar is onmogelijk, want hij kan haar niet krijgen.

We lezen Sonet III op blz 11 van de reader

Sonet.

Heur ooghen syn als twee schoon Esmerauden,
Blinckende claer gheensins om te verlichten
Fraeykens gheset voor alle mans ghesichten,
In tweé peerlen de schoonste die bedauden

Aurora oyt alssy d'Oosten verlauden:
Schoonder dan gout syn die my dick beuichten,
Heur wynbraukens ende heur suyuer vlichten,
Soo schoon gheueruft dat sy my dick benauden:

Dan out yuoir syn witter heur schoon tanden,
Neerstich bewaert met twee coralen randen.
Dees' veruwen al, heur soo suyuer vertoonen

In heur aensicht, wel weerdich om te croonen,
Dat sy my ghants van herten en van sinne
Verandert nou hebben deur heur reyn minne.

regel 1: haar ogen zijn zo groen als smaragden
regel 2: ze blinken ze kunnen niet meer stralen
regel 3: zo mooi, dat iedereen ze kan zien
regel 4: het wit blinkt door het traanvocht
regel 5: zoals de opkomende zon het oosten verlicht
regel 6-7: bestormen haar wenkbrauwen mijn hart
regel 8: de kleur ervan is overweldigend
regel 9: haar tanden zijn witter dan ivoor
regel10: en worden door haar lippen beschermd
regel 11: deze kleuren zijn in haar gezicht te zien
regel 12: ze bekronen haar gezicht
regel 13: ze brengen me buiten zinnen
regel14: maar mijn liefde is niet voldoende

Justus de Harduwijn (1582-1636)

bron: DBNL.org
Justus de Harduwijn was een dichter uit de Zuidelijke Nederlanden. Hij schreef liefdespoëzie die echter pas na zijn dood bekend werd en werd uitgegeven. Hij was een kloosterling en wilde niet beticht worden van onzedelijkheid. 
Zijn inspiratie putte hij uit de gedichten van de Pléiade dichters en Petrarca. Hij had een afkeer van de Rederijkers die in een veel te strak stramien dichten. 
Zijn gedichten zijn lange tijd in de mode geweest, want zijn taalgebruik werd door lezers heel erg gewaardeerd. In zijn gedichten maakt hij veel gebruik van topos, een stijlfiguur wat een cliché-achtige beschrijving geeft. Voorbeelden van topoi:

Op den duur kan het gebruik van topoi uitmonden in clichématig gebruik van de taal en daarmee verliest het zijn zeggingskracht. 

In de gedichten van Harduwijn staat vaak één element centraal. 

We lezen in de reader blz. 12 De weerliicke liefden tot Roose-mond

V.#

T'en is de blondheydt niet van u ghestruyvelt 1 hair,
Ten is u voor-hooft niet zoo maetigh opgheresen 2,
Ten is u wind brauw' 3 niet, noch uwen mond ghepresen,
En vierighlijck aenbeen van 4 zoo menigh minnaer;

5
T'en zijn u lipkens niet, die elcken-een voorwaer
Wonden alst hen ghelieft, en wederom ghenesen;
Ten zijn u deughden niet, noch u bevalligh wesen 7,
Noch het toov'righ ghelaet dat in u schijnt eenpaer 8;

T'en zijn u wanghen niet, met purpur-root begoten;
10
T'en zijn die peerels niet, in uwen mondt ghesloten;
T'en is u taele niet, nochtans als heunigh 11 zoet;

Maer t'ghene dat mijn ieughd' als een bladt comt verdrooghen,
En mijn ionck-iaerigh hert van binnen branden doet,
En is anderssins niet, dan t'raeyssel uwer ooghen 14.

aantekeningen:

  1. ghestruyvelt haar = topos; gekruld en opgekamd haar
  2. maetigh opgheresen: matig gewelfd
  3. wind brauw: wenkbrauw
  4. vierighlijck aenbeen van: vurig hartstochtelijk aanbeden door
  5.    
  6.    
  7. wesen: voorkomen
  8. eepaer: bestendig en onveranderlijk
  9.   
  10.   
  11. heunigh: honing
  12.   
  13.   
  14. anderssins niet: niets anders
    t'raeyssel: het stralen
    ooghen: Cupido verschanst zich in de ogen van de geliefde om van daaruit zijn pijlen naar de minnaar te richten en hem in zijn hart te treffen.
Tussen regel 11 en 12 valt de wending. Daar geeft de dichter aan dat hij lijdt door haar ogen. 

P.C.Hooft (1581-1647)

Pieter Cornelisz Hooft is een voorbeeld van een renaissance man in de Gouden Eeuw. Zijn vader was burgemeester van Amsterdam. Hij werd drost van Muijden. Op zeventienjarige leeftijd wordt hij naar Italië gestuurd. Daar maakt hij kennis met de nieuwe ideeën over kunst en literatuur. Als hij na drie jaar terugkomt is hij overtuigd van de nieuwe ideeën van de Renaissance. 
Hij wordt de spil van een kunstzinnig gezelschap: de Muiderkring. Dit gezelschap bestond uit kunstenaars, wetenschappers, musici en waren niet alleen mannen. Bekende personen waren:
De leden van de Muiderkring discussieerden, musiceerden en publiceerden over verschillende onderwerpen. Het ging hen vooral om kunst te beoefenen, te zingen en te debatteren over maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de kunst. 

Hooft was getrouwd met Christina van Erp die op jonge leeftijd overleed. Aan het gemis na haar dood wijdt Hooft een aantal sonnetten. 

We lezen uit de reader op blz. 12 Sonnet van P.C.Hooft.

Sonnet


Leitsterren van mijn hoop, planeten van mijn jeucht,
Vermogen oogen schoon in hemels vuijr ontsteken
Als ghij v vensters luickt soo sietmen mij ontbreken
Mijns levens onderhout, een teder soete vreucht:
Want ghij besluit daerin een saligende deucht
Vriendlijcke vrolijckheit; De Min met al sijn treken,
Jock, Lach, Bevallijckheit daerinne sijn geweken
En wat ter werelt is van wellust en geneucht.
Natuire die daer schijnt in droeve damp begraven,
Doort missen van v glans, betreurt haer rijckste gaven,
Die gh' altesaem besluit in plaets soo nau bepaelt;
Doch nau en issij niet, gelijck het schijnt van buiten,
Maer wijt en woest genoech om alles in te sluiten,
Daer sich mijn wufte siel soo verr' in heeft verdwaelt.

Hooft beschrijft de ogen van de vrouw die nu gesloten zijn en hem van alle vreugd hebben beroofd. Alles is verdwenen, haar grapjes, haar lach, haar bevalligheid. 
Ook hier weer de beschrijving van de uiterlijke kenmerken die zo opvallen en indruk maken. Het gedicht is een bespiegeling op wat de vrouw in zijn ziel te weeg heeft gebracht. 

John Donne (1572-1631)

John Donne was een Engels dichter, maar ook advocaat en priester. Hij wordt gerekend tot stroming in Engeland die door latere dichters is bestempeld als de Metaphysical poets, hoewel er in de 17e eeuw geen groep dichters is geweest die zich zo kwalificeerden.
Zijn gebruik van bizarre rijmschema's, dubbelzinnigheid en verrassende metaforen zijn kenmerkend voor zijn stijl. In zijn gedichten zet hij de lezers voortdurend op het verkeerde been. Zijn poëzie heeft een erotische inslag en fysisch zinnelijkheid.
Donnes stijl was een breuk met de gepolijste taal van dichters voor hem en tegen de conventies van de metaforen en regels waaraan een dichter zicn in 16e eeuw moest houden. Hij maakt gebruik van wisselend metrum, woordspelingen, paradoxen en een ver doorgevoerde logica. Zijn gedichten schitteren door spitsvondigheid, waarbij hij de logica en absurde vergelijkingen gebruik als argument. Vaak is zijn taal onconventioneel en ruw, bovendien verwerkt hij zijn grote kennis van astronomie, alchemie, geografie, theosofie en filosofie in zijn woordkeus.
Een mooi voorbeeld van zijn woordkeus blijkt uit het gedicht, waarin hij zijn kennis van de geografie gebruikt:

To His Mistress Going to Bed... Donne vergelijkt hierin het lichaam van zijn geliefde met Amerika, een nog te ontginnen gebied. De achterliggende bedoeling van deze belofte van een groot avontuur is om haar in bed te krijgen. "O my America! my new-found-land" (bron: Wikipedia - Nederlands)
In zijn later leven schrijft hij meer preken dan gedichten, maar ook als kanselredenaar toont hij een scherpzinnige spiritualiteit. Hij heeft veel dichters, maar ook 20e eeuw tekstschrijvers geïnspireerd: o.a. Bob Dylan en Van Morrison en de Ierse dichter William Butler Yeats.

We lezen in de reader blz 13. The apparition in een vertaling van Constantijn Huygens: De Verschijning. 

De Verschijning - Constantijn Huygens
Eens, eens, moordadighe, naer dat mij uw verachten (zij heeft hem de dood ingejaagd)
Sal hebben omgebracht, en ghij mij minst verwachten,
En meenen mijn vervolgh en volght u langher niet,
Sal mijn ontleedde geest het bedd van uw verdriet
Genaken onversiens, schijn-heiligh’, en u vinden
In argher armen veel dan die ghij noyt beminden.
Dan sal uw’ siecke toorts besluijm’ren slapp en slecht. (ze is moreel slecht)
Dan sal hij, die ghij toe sult hooren, byder echt,
Eerst elders afgeslooft, soo gh’ hem begint te naken, 
Te raken met een neep, en wilt hem wacker maken, (grove manier om een impotent mannelijk lid
Dan sal hij oordeelen, ghij leght en maent om meer, te omschrijven)
En met een valsche slaep, met een verkrompen keer (hij doet alsof hij slaapt)
Uw hand ontfutselen; dan sult ghij in ’t verachten,
In rijeling, in sweet als quicksilver vernachten, (ze vindt geen bevrediging)
En zijn meer Gheests als ick. Wat ick dan seggen sal
Verswijgh ick liever nu, dan dat ghij ’tongevall, (cliffhanger - negatieve benadering)
Gewaerschouwt soudt ontwijcken,
En nu mijn moede Minn soo verr is aen ’tbeswijcken, (de liefde van de dichter is voorbij, maar
Sagh ick u liever vast aen ’tpijnelick berouw  hij zal ervoor zorgen dat haar berouw haar pijn doet)
Dan dat u mijn gedreigh in onschuld houden souw.
The Apparition - origineel John Donne De Verschijning - vert. Jules Grandgagnage
WHEN by thy scorn, O murd'ress, I am dead, And that thou thinkst thee free
From all solicitation from me,
Then shall my ghost come to thy bed,
And thee, feign'd vestal, in worse arms shall see :
Then thy sick taper will begin to wink,
And he, whose thou art then, being tired before,
Will, if thou stir, or pinch to wake him, think
Thou call'st for more,
And, in false sleep, will from thee shrink :
And then, poor aspen wretch, neglected thou
Bathed in a cold quicksilver sweat wilt lie,
A verier ghost than I. What I will say, I will not tell thee now,
Lest that preserve thee ; and since my love is spent,
I'd rather thou shouldst painfully repent,
Than by my threatenings rest still innocent.
Mijn lief, mijn moordenaar, als door je spot
je mij de dood hebt ingejaagd, rust niet,
Zelfs dan ben je van mij nog niet verlost,
Want ik kom terug om aan je bed te spoken,
En zie jou, valse maagd, in andere armen
Slechter dan de mijne; je kaarsvlam beeft,
Maar hij blijft stil als je hem duwt en knijpt,
Hij denkt dat je hem roept om meer
Maar is te moe en wil van jou niets weten,
Hij doet alsof hij slaapt en draait zich om,
En dan, mijn espenwit verwaarloosd wicht,
Lig jij in koud kwikzilveren zweet gebaad,
Nog meer een spook dan ik.
Wat ik zal zeggen dan, vertel ik niet,
Ik wil je niet behoeden voor je angst;
Mijn liefde is opgebruikt; en ik verkies
dat je berouw in pijnen ondergaat.

Voor een verklaring van het gedicht zie ook: John Donne - Leven en Werk

Donne's stijl en dat van soortgenoten wordt ook wel Marinisme genoemd, maar de Italiaanse dichter Giambatista Marino. Kenmerken van het Marinisme zijn:


Constantijn Huygens (1596-1687)

Constantijn Huygens kreeg een rijke opvoeding en ontwikkeling. Hij is nog een van de Homo Universalis: hij was niet alleen dichter, maar ook diplomaat, geleerde, componist en architect. 
Hij trouwde met Suzanne van Baerle die al op jonge leeftijd stierf. Hij is nooit meer hertrouwd. 
Huygens is voor de Nederlandse literatuur een vertegenwoordiger van het Marinisme. Hij speelt met taal. Van Huygens zijn ook een groot aantal puntdichten (epigrammen) bekend. 

We lezen uit de reader op blz 13 en 14 het gedicht Op mijnen geboort-dagh, twee puntdichten en het sonnet Op de Dood van Sterre

Op de doot van Sterre

Cupio dissolvi. Op de dood van Sterre (Cupio dissolvi is Latijn voor de wens om het aardse leven te verlaten. Het staat in de Vulgaat Bijbel in Paulus brief aan de Philipensen)

Of droom ick, en is ’t nacht, of is mijn, Sterr verdwenen?
Ick waeck, en ’t is hoogh dagh, en sie mijn’ Sterre niet.
O Hemelen, die mij haer aengesicht verbiedt,
Spreeckt menschen-tael, en seght, waer is mijn, Sterre henen?
Den Hemel slaet geluyd, ick hoor hem door mijn stenen, (stenen=steunen, gekreun)
En seght, mijn’ Sterre staet in ’t heilighe gebied, (ze is dood en is in de hemel bij God)
Daer sij de Godheid, daer de Godheid haer besiet,
En, voeght het lacchen daer, belacht mijn ijdel weenen. (ik ben leeg en vol verdriet)
Nu, Dood, nu Snick, met-een verschenen en verbij,
Nu, doorgang van een’ Steen, van een gesteên, ten leven, (Steen=grafsteen, afgesloten)
Dunn Schutsel, staet naer bij, ’ksal ’t v te danck vergeven;
Komt, dood, en maeckt mij korts van deze Cortsen vrij:
’Kverlang in ’teewigh licht te samen te sien sweven
Mijn Heil, mijn Lief, mijn Lijf, mijn’ God, mijn’ Sterr en mij.
Uit dit gedicht spreekt het verlangen van de dichter naar de dood door het gemis van zijn vrouw. Sterre is hier bedoeld als hemellichaam, maar was ook de koosnaam voor zijn vrouw. In de laatste regel gebruikt Huygens de enumeratie. Dit was nieuw en origineel in de literatuur.

In zijn puntdichten - Huygens noemde het een sneldicht - toont hij zich een taalvirtuoos. Hij gebruikt woordspelingen, vreemde omschrijvingen en cryptische zinsbouw. Huygens' omschrijving van een puntdicht/sneldicht.

Vraeght ghy wat Sneldicht voor een Dicht is?
Het is een Dicht dat snel en dicht is

We lezen twee puntdichten in de reader op blz 13

Dry-uer-wercken

Jan treckt sijn strengh en swijght, en antwoordt maer gevraeght,
Joost kakelt schielick op, of doncker is, of daeght;
Jaep is noyt seggens satt, all had hy nacht en dagh werck;
Jan is een Wijser, Joost een Wecker, Jaep een Slagh-werck. 

Jan is een zonnewijzer, Joost is een wekker, Jaap is het slagwerk van een klok. Bedoeling van het epigram: Je kunt beter je mond houden en alleen iets zeggen als je wat gevraagd wordt. Huygens beschrijft de uurwerken met menselijke trekken.

William Shakespeare (1564-1616)

Grafmonument voor
William Shakespeare
bron: Wikipedia Commons
Shakespeare was een schrijver van proza en toneelstukken, maar ook van gedichten. Het Shakespeare sonnet kent een andere opbouw dan de sonnetten van Petrarca en zijn volgers, nl veertien verzen, verdeeld over drie kwatrijen en een distichon.

Sonnet 18Vertaling Paul Claes
Shall I compare thee to a summer's day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer's lease hath all too short a date:

Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimm'd;
 And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature's changing course, untrimm'd;

But thy eternal summer shall not fade
Nor lose possession of that fair thou ow'st;
Nor shall Death brag thou wander'st in his shade,
When in eternal lines to time thou grow'st;

So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.
Ben jij een zomerdag gelijk voor mij?
Die is lang niet zo lieflijk en zacht:
Ruw schudt de wind de bloemknoppen van mei,
En al te gauw verdwijnt de zomerpracht.

Soms kan te heet het oog des hemels schijnen,
En dikwijls wordt zijn gouden kleur verduisterd,
En van elk schoon zal eens het schoon verdwijnen,
Door toeval, of verloop van tijd ontluisterd.

Jij bent een zomer die voor eeuwig straalt,
En nooit raak jij iets van je schoonheid kwijt,
Of snoeft dood dat je in zijn schaduw dwaalt,
Maar door mijn vers groei jij in eeuwigheid.

Zolang de mens adem en ogen heeft,
Zolang leeft dit, dat jou het leven geeft.


Dit is een liefelijk gedicht. De geliefde wordt aangesproken, maar niet in de stijl van het petrarkisme. Shakespeare vereeuwigt de sterfelijkheid van zijn geliefde, want door zijn vers wordt ze door iedere lezer opnieuw tot leven gewekt.
Een grappige site is The Shakespearian, waar het origineel wordt getoond met 27 Nederlandse vertalingen tussen 1859 en 2012.

Sonnet 128Vertaling H.W.J.M. Keuls
How oft, when thou, my music, music play'st,
Upon that blessed wood whose motion sounds
With thy sweet fingers, when thou gently sway'st
The wiry concord that mine ear confounds,

Do I envy those jacks that nimble leap
To kiss the tender inward of thy hand,
Whilst my poor lips, which should that harvest reap,
At the wood's boldness by thee blushing stand!

To be so tickled, they would change their state
And situation with those dancing chips,
O'er whom thy fingers walk with gentle gait,
Making dead wood more blest than living lips.

Since saucy jacks so happy are in this,
Give them thy fingers, me thy lips to kiss.
Als gij, o mijn muziek, muziek doet klinken
Uit dat gezegend hout, beroerd zoo licht
Van uwe vingers, en mijn ooren drinken
Der snaren eendracht door uw kunst gesticht,

Hoe moet die zaalge toetsen ik benijden,
Die door de liefkoozing van uwe hand
Bewogen worden, wijl mijn lippen lijden
En dor en rood zijn van verlangens brand.

Om zulk een streeling wil mijn mond van staat
Wel ruilen met de huppelende dingen,
Waarover teeder 't spel der handen gaat
Tot vreugd, die warme lippen nooit ontvingen.

Nu toetsen zich verstouten tot geluk,
Geef hun uw vingers, mij der lippen druk

De geliefde speelt piano, de dichter luistert en wenst dat hij het instrument was dat de geliefde bespeelt, maar hij mag alleen luisteren en verlangen.

Toegift

Piet Paaltjens (pseudoniem voor François Haverschmidt)

François Haverschmidt schreef als student de bundel Snikken en Grimlachjes. Hierin nam hij de dichtkunst van het petrarkisme en marinisme op de hak door parodieën te schrijven. Onderstaan gedicht is geschreven in de lijn van Shakespeares sonnetten, maar Haverschmidt maakt het genre banaal. 

We  lezen blz 15 van de reader

Aan Betsy


Het heugt mij als de dag van gistren. Op het mos

In hartverovrend achtelooze houding lag

Uw rijzige figuur, wijl de anderen het bosch
Langzaam doordwaalden. 't was een vreeslijk heete dag.

Gij hield mijn veldflesch aan uw rozenlipjes, droog
Van 't lachen. Diep-gemoedlijk, als wen de avondklok
Door 't dal luidt, klonk het in uw keel. En zacht bewoog
Uw zoete strot zich op en neer bij elken slok.

Intusschen leunde ik schilderachtig op den tronk
Eens duizendjaargen eiks en vroeg mij heimlijk, wat
Voor smaak wel 't lot had, dat het aan een veldflesch schonk,
Wat droomend slechts mijn dichtermond genoten had.

O, ware 't noodlot niet alleen behept met koud
Verstand maar ook met warm gevoel, - uw poezle hand
Had plots de flesch, zoordra ze leeg was, door het woud
Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.

Nu echter dronkt ge alleen de flesch leeg, onbewust,
Dat de inhoud nog al koppig was, - 't was witte port, -
En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliept gerust. -
Nooit heb ik zóóveel tranen op één dag gestort.