Duizend jaar Europa III (1500-1650)- 15 februari 2016

Verslag 4e hoorcollege - Filosofie 2

Inleiding en vervolg hoorcollege 3

Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat Copernicus, Kepler en Galilei steunden op de middeleeuwse wetenschap. Hun ontdekkingen binnen de natuurwetenschap zijn niet denkbaar zonder deze wetenschap. 

Zie E.Dijksterhuis: Mechanisering van het wereldbeeld. Een beschrijving en uitleg van de natuurwetenschap van de oude Grieken tot Newton. 

Johannes Kepler (1571-1630)

Johannes Kepler
bron: Wikipedia Commons
Kepler was een aanhanger van het copernicaanse wereldbeeld, maar vooral een wiskundig theoreticus. Keizer Rudolf van Habsburg riep Tycho Brahe en Johannes Kepler naar zijn hof, waar zij beiden de functie van
hofastronoom kregen. De samenwerking tussen de twee mannen verliep stroef. Brahe was vooral een empirist en steunde op zijn observaties, terwijl Kepler de astronomie beschouwde vanuit de wiskundige hoek. 

Kepler legt zijn visie vast in Mysterium Cosmographicum. In dit werk steunt hij op de gedachtegangen van Pythagoras en Plato, waarbij hij de sferen van de planeten zag als veelvlakken. Hij gaat dan nog uit van de cirkelvormige banen uit het model van Copernicus en maakt een driedimensionaal schaal model waarbij de veelvlakken in elkaar pasten. Volgens Kepler bepaalden de veelvlakken de afstanden van de planeten, zoals deze zich in werkelijkheid presenteerden. 

Volgens Kepler was de "harmonie der sferen" het werk van God. De bestudering ervan was dan ook het begrijpen van een godsdienstige visie. De veelvlakken vertegenwoordigen de banen van de vijf bekende planeten. 
  • Om de aarde past een dodecaëder (twaalfvlak); de sfeer daaromheen is de van Mars
  • om Mars past een tetraëder; de sfeer daaromheen is van Jupiter
  • om Jupiter past een kubus: de sfeer daaromheen is van Saturnus
  • de sfeer van Venus is een ingeschreven sfeer, die als een icosaëder (twintigvlak) in de baan van de aarde komt
  • een octaëder (achtvlak) ligt tussen de sferen van Venus en Mercurius. 
Oorspronkelijke cirkelvormige model van Kepler
wat hij aanpaste naar een model met ellipsvormige banen
waarbij de zon in een van de brandpunten staat
bron: The Scientific Revolution
Johannes Kepler verfijnde de copernicaanse visie wat een belangrijke omwenteling te weeg bracht in de ontwikkeling van de stand van de wetenschap. 
Waar Copernicus theoretiseerde over cirkelvormig banen met een gelijkmatige beweging van de planeten, brak Kepler met deze visie. De planetenbanen waren niet cirkelvormig, maar ellipsen. Deze nieuwe zienswijze doorbreekt definitief het bestaande wereldbeeld. Binnen de ellips stond de zon op één punt, maar niet in het midden. Naar mate de afstand van de planeten tot de zon groter of kleiner was, bewogen de planeten langzamer, of versnelden ze de omloopsnelheid van hun baan. De omloopsnelheid van de planeten is onregelmatig. 
Model van Kepler's Kosmos gebaseerd op Plato's veelvlakken
Rechts een detailopname van de binnenste sferen
bron: Stellar Products
In het Technisches Museum in Wenen staat een uitgewerkt model van Kepler's voorstelling van de cirkelvormige kosmos der sferen. 

Galileo Galilei (1564-1642)

Beeld van Galileo Galilei
bij het Uffizi - Florence
bron: Wikipedia Commons
Galileo Galilei was astronoom en fysicus. Bekend van hem zijn de valwetten. Galilei zette zich af tegen de aristotelische wetenschap die zich alleen bezighoudt met het waarom van verschijnselen. Galilie wilde verder gaan en erachter komen hoe een bepaald verschijnsel verloopt. 

In het begin is hij een vertegenwoordiger van het geocentrische wereldbeeld. Pas later komt hij in aanraking met het copernicaanse model. Hij heeft ook contact met Johannes Kepler.  Galilei is in zijn werken transparanter, openhartiger en een helder schrijver. 

Het feit dat er in deze periode een conflict ontstaat tussen de Katholieke Kerk en de wetenschap is vooral geënt op een politieke kwestie. Galilei schreef een traktaat over de twee wereldsystemen: het Ptolomeïsche met de aarde als middelpunt en het copernicaanse met de zon als middelpunt. Dit werk was de oorzaak van zijn conflict met paus Urbanus die op grond van de Bijbel het geocentrische wereldbeeld verdedigde. 
In het boek dat een dialoog is tussen verdedigers van beide systemen, voert Galilei een persoon op Simplicio, als de verdediger van het geocentrische wereldbeeld. Volgens Galilei was de naam afgeleid van de Aristoteliaanse filosoof Simplicus. Helaas, voor Galilei betekent Simplicio in het Italiaans, zoiets "simpele ziel" Simplicio neemt in het boek woorden in de mond van paus Urbanus VIII. Dit was voldoende voor de Jezuieten om Galilei door de Inquisitie te ondervragen en hem veroordeeld te krijgen tot huisarrest. Tijdens dit huisarrest werd zijn Dialogo in Nederland gepubliceerd. 

De veroordeling van Galileo Galilei had grote impact op de denkers van Europa. In hun uitspraken werden zij voorzichtiger om conflicten met de Kerk te vermijden. Baruch Spinoza en Thomas Hobbes waarschuwden om in wetenschappelijke uitspraken voorzichtig te zijn. 
Kepler stelde dat God de natuur had geschapen, maar dat de natuur na de schepping los staat van Gods bemoeienis. 

Galilei was niet alleen theoretisch astronoom, maar deed ook observatie met de behulp van de telescoop, een mogelijk Nederlandse uitvinding die door Galilei werd verbeterd. Hij observeerde o.a. de maan. Hij constateerde dat er tussen het ondermaanse (=de aarde, wat gelijkstaat aan vergankelijkheid) en het bovenmaanse (=voorbij de maan, gekenmerkt door onvergankelijkheid) geen verschillen zijn.

Naast zijn astronomische observatie hield Galilei zich bezig met de mechanica. Volgens de opvatting van Aristoteles wat de valsnelheid van een zwaarder voorwerp groter dan van een licht voorwerp. Galilei trok de autoriteit van Aristoteles in twijfel. Hij voerde verschillende experimenten uit, door voorwerp van de toren van Pisa te laten vallen. Zijn rol is niet alleen belangrijk voor de experimentele wetenschap, maar hij hield zich ook bezig met gedachte-experimenten. Galilei's werkwijze en gedachtegoed werden door de Kerk veroordeeld en afgewezen.

René Descartes (1596-1650)

Descartes wordt wel de vader van de moderne filosofie genoemd. Hij is de vertegenwoordiger van de filosofische stromingen tussen de Renaissance en de Verlichting. De stromingen staan onder invloed van de Contra-Reformatie en de Barok. Ook Baruch Spinoza en Gottfried Wilhem Leibniz. Deze twee filosofen komen in het volgende semester aan de orde.
Descartes, Spinoza en Leibniz worden ook wel gezien als de systeembouwers van de moderne filosofie, net zoals Plato en Aristoteles dit waren voor de antieke wereld.

Levensloop

Descartes is opgeleid door de Jezuïeten aan het College La Flêche. Hij is teleurgesteld in de opleiding en is van mening dat er alleen vooruitgang te boeken is, als we de oude opvattingen kunnen weerleggen en daarop kunnen voortbouwen. Tijdens zijn studie komt hij tot de ontdekking dat alle mogelijke vooruitgang wordt afgebroken en ontmoedigd. 
Hij breekt zijn studie af, gaat het leger in en raakt betrokken in de Dertigjarige oorlog. Tijdens deze periode komt hij in de Republiek terecht, waar het culturele klimaat een grote tolerantie kent. Hij woont o.a. in Leiden. 

Descartes' twijfelexperiment

De Eerste filosofie is volgens de Descartes de filosofie van Aristoteles. De scholastiek gebruikt het filosofische werk van Aristoteles als referentie en autoriteit. Descartes schrijft een zestal metafysische meditaties die terug te voeren zijn op Augustinus en de kerkvaders. Vooral eerste meditatie moet worden gezien als een geestelijke oefening. Het vervolg is te zien als een destructie van de bestaande filosofische opvattingen. Na deze afbraak komt Descartes tot een herdefiniëring van de filosofie, een wederopbouw van het denken. 

Descartes is een een vertegenwoordiger van het scepticisme. Zijn manier van denken wordt gekenmerkt door methodische twijfel. Volgens hem verwart de zintuiglijke waarneming het denken. Niets is zeker, aan alles kan men twijfelen. 
Zijn methodiek is de destructie van de filosofische kennis en de scholastieke filosofie tot een punt waar alles betwijfeld wordt. Net als Socrates wil hij alle schijnkennis ondergraven. De socratische filosofie sloeg ook alle zekerheden onder het bestaan weg. 
Descartes' methodische twijfel is een zoektocht naar zekerheid. Hij wil alles in twijfel trekken en daardoor een punt (een zekerheid) vinden waarop hij kan rekenen.

Volgens Descartes kan men door genoeg te twijfelen de basis vinden voor de vooruitgang. De twijfel moet een bepaald oogmerk hebben. Hieruit blijkt dat Descartes geen scepticus is.

De methodische twijfel is vooral een intellectuele exercitie, waarbij

  • getwijfeld moet worden aan de haalbaarheid van de zintuiglijke waarneming. Descartes stelt zich op als rationalist. De rede is de basis van de waarneming.
    Hij sympathiseert met klassieke filosofie van Plato en heeft een afkeer van de leer van Aristoteles over de waarneming.
    Als voorbeeld noemt Descartes de waarneming van een stok die in het water wordt gestoken. Het lijkt alsof de stok breekt in het water, maar de stok is in het geheel niet gebroken. Hij vraagt zich af wanneer een zintuiglijke waarneming wel betrouwbaar is. 
  • In zijn twijfel radicaliseert Descartes en stelt: wat ik beleef, is dat geen droom, kan ik wel ergens van op aan. Ben ik niet a brain in a jar die denkt dat ik loop, zwem, droom of een lichaam heb. Dit wordt het droomargument van Descartes genoemd.
    Maar of ik nu droom of niet, gaat hij verder. Ik weet zeker dat 2 + 3 = 5. De zekerheden van de wiskundig kan ik niet in twijfel trekken. De wiskunde is rotsvast en beter dan de zintuiglijke waarneming. 
  • Descartes' godsbeeld. Zijn stelling is: God heeft mij geschapen. Hij is almachtig. Hij laat mij geloven dat 2 + 3 = 5, of is het 7. God zou mij dus kunnen bedriegen. Als dat zo is, dan is hij een kwade genius, een goddelijke bedrieger en kan ik nergens meer van op aan. 
Descartes stelt: Ik twijfel aan alles en hoe meer ik twijfel, hoe meer ik ontken, hoe meer mijn twijfel een bevestiging is van mijn bestaan, want ik moet wel bestaan, anders kan ik niet twijfelen: Cogito, ergo sum: Ik denk, maar ik ben.
Dat wordt de basis van Descartes' filosofie: Het denkende IK
Het moderne denken kent de subjectiviteit van het ik. Dit in tegenstelling tot het middeleeuwse denken, waarbij God het subject is, of het klassieke denken met o.a. Plato's ideeënleer als subject. Bij Descartes is het denken het subject. 

Godsbewijs

Om niet in conflict te komen met de gevestigde kerkelijke leer is het cruciaal dat Descartes een eigen godsbewijs formuleert. Hij komt tot een ontologisch Godsbewijs. Als God niet zo bestaan en hij een verzinsel was, wat ooit is bedacht, dan moet er zo'n wezen bestaan. In ons denken over een volmaakte God, volgt de vraag: waaraan ontlenen de idee over God? Kunnen we dit verzonnen hebben? Het eigen referentiekader is onvoldoende. We kunnen dit niet op eigen kracht hebben bedacht, als dat zo is, moet die idee in ons zijn ingeplant door God. 
God wil het goede in ons wekken. Als hij een bedrieger was, was dat niet in overstemming met zijn doel. God staat garant voor het goede. Hij laat ons het goede beleven. We moeten vertrouwen hebben in wat we zien. 
Hiermee slaat Descartes een brug naar de wereld. Het godsbeeld garandeert de betrouwbaarheid van de wereld. 

Maar wat heeft het twijfelen dan opgeleverd? Zijn we niet terug bij af? Is de wereld na het twijfelen nog hetzelfde, of is deze veranderd.  Dit wordt de basis voor de cartesiaanse fysica die later door Newton zal worden bestreden.

Cartesiaans dualisme

Descartes onderscheidde in zijn denkwijze twee grondbeginselen die schijnbaar met elkaar in conflict zijn. Deze opvatting die we ook bij vroegere filosofen tegen komen wordt dualisme genoemd.
Bij Plato zien we zien dat hij onderscheid maakt tussen het ideeënrijk (de eeuwige waarheid) en de werkelijkheid, zoals deze zich aan de mens voordoet. De geest (met het beeld van de idee) onderscheidt zich van wat het lichaam (de zintuigen) van de werkelijke wereld waarnemen. Plato stelt geest tegenover lichaam.
Aristoteles verwerpt Plato's dualisme, maar hij ziet de ziel(geest) wel als een immaterieel kenvermogen. De ziel is wel onlosmakelijk met het lichaam verbonden. Hij formuleert dit in zijn werk Organon. Ieder wezen(ding) bezit substantie, maar die substantie is niet afhankelijk van mijn waarneming. De geest kan elk ding in de werkelijkheid waarneming

Descartes gaat in zijn redenering verder. Hij zegt dat er twee entiteiten binnen een substantie zijn: 
  • res cogitans (de denkende substantie) - de geest, het bewustzijn. 
  • res extensa (de materiële substantie) - los van het denkende ik
Als voorbeeld beschrijft hij een staaf zegellak. Als hij de lakstaaf verwarmd wordt deze zacht en verandert. Dit is een zintuiglijke waarneming. Maar het essentiële van de lakstaaf wordt bepaald door zijn ruimtelijkheid. De lakstaaf kent dimensionaliteit, wat het wezenlijke bepaald van de materie, maar dat staat los van de waarneming. 

Materie bestaat uit primaire en secundaire eigenschappen. Hoe kunnen we die bepalen. Secundaire eigenschappen zeggen iets over ons, hoe wij de waarneming ervaren. Primaire eigenschappen zijn kwantificeerbaar. De zegellak heeft een ruimtelijke structuur, zodanig dat we een kleursensatie ervaren, maar dat komt door onze hersenen. De werkelijkheid is niet zoals wij die werkelijkheid ervaren. 
Descartes' denken is zuiver denken op een hoog abstractie niveau. Het staat tegen over het empirisme, dat zich baseert op de waarneming. Abstract denken richt zich op exactheid, is mathematiserend.

Zo kan kleur alleen worden waargenomen door het aardse licht. Een wit vel in geel licht, ervaren we als geel. Hetzelfde vel in rood licht, maakt een roodachtige impressie. 
Bij Descartes wordt de objectieve werkelijkheid gedetermineerd in zijn afzonderlijke eigenschappen. Kleur, smaak en waarden zijn subjectieve eigenschappen en voldoen niet aan objectiviteit. 
De objectieve werkelijkheid kan worden uitgebreid met subjectieve waarneming.
Dimensionaliteit/ruimtelijkheid kan door elkaar worden gebruikt: het voorwerp bezit geometrie. De res cogitans (de geest, het bewustzijn) is een denkende substantie die zich richt op rationele inzichten; gedachten die kwantificeerbaar zijn, een meetbare bewustzijnsinhoud hebben. 
De materiële dingen kennen slecht uitgebreidheid; res extensa. Het is een autonome werkelijkheid, onafhankelijk van de waarnemende geest. Deze werkelijkheid bestaat zonder bewust leven. 

Probleem waartegen Descartes aanliep was dat in zijn redenering de werkelijkheid uiteenvalt in de geest (denkend) en het lichaam/zintuigen (de waarneming). 

De materiële werkelijkheid kent ruimtelijkheid en heeft geen middelpunt. De ruimte heeft geen grens. De waarnemer op aarde ervaart de planeet als het middelpunt van de werkelijkheid. Hier ligt de basis van het ptolomeïsche wereldbeeld. Het plaatsen van de aarde in het middelpunt is een pragmatische waarneming. Maar deze werkelijkheid wordt arbitrair binnen het heliocentrische wereldbeeld. 

Blaise Pascal (1623-1662) worstelde met de visies van Descartes, waarbij de betekenis van de fysische werkelijkheid verloren gaat. Hij stelde dat de waarnemer zin en betekenis geeft aan zijn werkelijkheid. 
Volgens Descartes' mechanische wereldbeeld ontstond er door inwerking van een lichaam door een ander lichaam een werkelijkheid van op elkaar inwerkende krachten die met natuurwetten konden worden verklaard. Dit is een deterministisch wereld. 

Pascal was het met deze visie niet eens, omdat dit zou inhouden dat de wereld na God's schepping zich volgens eigen wetmatigheden zou hebben ontwikkeld en God slecht gezien werd als de bouwer, maar niet als regelaar en behoeder. 
Dit deïsme stelt het universum voor als een groot uurwerk, met God als klokkenbouwer. Een uurwerk is levenloos. Er is in dit concept geen plaats meer voor een abstract God's idee, of een persoonlijke God (theïstische denkwijze). Pascal noemt het deïsme de God van de filosofen. 

Ook verschilde Pascal met Descartes van mening over het bestaan van de lege ruimte. Volgens Descartes'  materiële dimensionaliteitsgedachte was de ruimte vol met materie en kon een lege ruimte niet bestaan. De lege ruimte was een abstract idee. Vanuit het horror vacuii (angst voor de lege ruimte, de lege ruimte bestaat niet) ontstonden bewegingen door wervelingen die de ruimte achter de beweging weer opvullen en daardoor het voorwerp voortstuwen. 

Descartes zocht naar een verband tussen object en subject tussen de denkende geest en de materie. Hij meende dat de wil invloed uitoefende op de materiële wereld. Daar raken object en subject elkaar. 
Wilsbesluiten (het bewegen van een hand) en de hersenen is een materieel tegenover een chemisch proces. 
Materie en geest zijn parallelle werelden. Het geestelijk stuurt het wilsbesluit. Het materiële is deterministisch. God staat garant voor het parallel lopen van deze werelden. 
Descartes' verhouding tot de geest en het lichaam is dat hij het lichaam als materie beschouwt en de beschouwing objectiveert. Dit leidt tot mechanisering en determinering van het lichaam. Het lichaam wordt een machine. Is het lichaam kapot dan is dat de dood, maar de dood staat los van de geest. De geest geeft betekenis. De uitgebreidheid van de materie (het lichaam) leidt tot onderzoek en ontwikkeling van de medische wetenschap. 

De mens heeft deel aan deze ontwikkeling door de ratio. Het dier is slecht een machientje, het heeft geen rede. Dit leidt tot de instrumentalisering van de wereld en de natuur en de ontwikkeling van de bio-industrie: het manipuleren van de natuur en het telen/fokken van nieuwe rassen en soorten. Wat let de mens om dieren en planten zo te gebruiken. 
Dit komt ook tot uitdrukking in het werk van 18e eeuwse filosoof Jean Offray de La Mettrie. In zijn werk L'homme Machine beschouwt hij de mens als alleen een werkende machine. Hij gaat voorbij aan de geest. 

Cartesiaanse coöordinatenstelsel

De opvatting van Descartes over het ontbreken van een middelpunt in de werkelijkheid werkte hij mathematisch uit in het cartesiaans coördinatenstelsel. 
Binnen het raster is de werkelijkheid arbitrair en zijn lengte, breedte en hoogte instelbaar. Hier wordt al een stap gezet naar relativiteit. Wat is bij beweging in rust of in beweging. Is dit niet relatief.