Tussen de 1een 5e eeuw begint het
Romeinse Rijk te wankelen. De keizers verblijven niet altijd meer in Rome, maar
kiezen een andere stad om vanuit te regeren, maar vooral om rustig te
verblijven. Rome – ooit het Caput Mundi – is een vuile stad geworden: vervallen
en moeilijk te verdedigen.
Het rijk was al decennialang te omvangrijk om door slechts één keizer geregeerd
te worden. Er waren al heel vaak twee keizers: de eerst die vanuit Rome het
westelijk deel(het huidige Noord-Afrika, het Iberische schiereiland, de
Alpenlanden, Frankrijk, België, een deel van Groot-Brittannië en Italië) van
het rijk bestuurde, de tweede die Constantinopel gebruikte, als
vestigingsplaats voor het bestuur van het oostelijk deel (de huidige
Balkanlanden, Turkije, het Midden-Oosten en Egypte).
Keizer Theosodius was de laatste keizer die van 394 tot 395 beide rijken
regeerde. Hij bepaalde dat bij zijn dood het Romeinse Rijk verdeeld moest
worden tussen zijn beide zonen. Honorius kreeg het West-Romeinse Rijk en
Arcadius het Oost-Romeinse Rijk.
Aan het einde van de 4e eeuw bedreigen invallen van vreemde volkeren
uit Azië de stabiliteit van het West-Romeinse Rijk. Het Oost-Romeinse Rijk kent
voorspoed, is welvarender en vooral rustiger.
In 476 valt voor het West-Romeinse Rijk definitief het doek,
als de laatste keizer van Rome – Romulus Augustus door de Germaanse legerleider
Odoaker wordt afgezet. De titel: Keizer van het West-Romeinse Rijk verdwijnt
uit de geschiedenis.
In West-Europa treden nu de zogenaamde “donkere” Middeleeuwen in.
Het Oost-Romeinse Rijk wordt bestuurd vanuit Constantinopel (de nieuwe stad van Constantijn), ook wel bekend als Byzantium (uit het Grieks: byzan = leider ). We spreken ook wel over het Byzantijnse Rijk. In dit deel van het rijk blijft de keizertijd voortbestaan.
Onder keizer Justinianus I(regeerde van 527-565) was het Oost-Romeinse Rijk weer bijna zo groot als het oorspronkelijke Romeinse Rijk onder de eerste keizers. Justinianus wilde de oude grootsheid van het klassieke keizerrijk herstellen en gaf veel geld uit aan wetenschap, kunst en cultuur. Hij verstelde o.a. de Academie van Plato en liet de Haghia Sophia bouwen. Tijdens zijn regeerperiode veroverde zijn generaal Belisarius grote delen van het West-Romeinse Rijk. Dat is de reden waarom er ook in Italië rijke restanten zijn gevonden van de Byzantijnse kunst, niet in Rome, maar in Ravenna.
Tijdens het Latijnse keizerrijk (kaartje rechtsonder) werd de 4e kruistocht georganiseerd. In 1204 veroverden de Venetianen Constantinopel. Zij namen de macht over in het Byzantijnse Rijk. Vanaf dat moment zitten er Europeanen op de troon.
Wat betreft de kunstuitingen kent West-Europa in de loop van de Middeleeuwen een veelheid aan kunstverscheidenheid. In de Byzantijnse kunst is vooral traditie belangrijk. Er wordt weinig gedaan aan modernisering en verandering in de kunstuitingen.
De San Vitale is genoemd naar de Heilige Vitalis die op de
plaats van de basiliek levend begraven zou zijn.
Ravenna was voor de West-Romeinse keizers een belangrijke nederzetting om het
rijk te besturen en te verdedigen. Er was een havenstad dichtbij: Classe en de
stad zelf lag in een moerasgebied.
De basiliek is gebouwd volgens het grondplan van de achthoekige
centraalbouw met daarop een koepel die aan de buitenzijde is afgedekt
met een achthoekige dakconstructie. De centraalbouw is kenmerkend voor het
Byzantijnse Rijk.
De San Vitale heeft een langwerpige narthex, die schuin
t.o.v. de apsis geplaatst is. In de apsis zijn drie mozaïeken gemaakt:
1. De Tronende Christus met engelen en de Heilige Vitalis
2. Keizer Justinianus met bisschop Maximianus en generaal Belisarius
3. Keizerin Theodora met haar hofhouding
Bisschop Maximianus was door Keizer Justinianus benoemd als bisschop van de San Vitale. De bisschop is actief betrokken geweest bij de bouw van de basiliek, evenals van de Sant’Apolinare in Classe. In het Aartsbisschoppelijk museum in Ravenna staat de ivoren bisschopszetel: de cathedra.
De cathedra heeft een basis van hout, maar is helemaal
bekleed met ivoren panelen met Bijbelse voorstellingen en florale motieven.
Het middelste paneeltje aan de voorzijde van de cathedra
stelt Johannes de Doper voor geflankeerd door de evangelisten. Johannes de
Doper is te herkennen aan de kameelharen mantel die hij om de schouders draagt
en aan het lammetje in zijn linkerhand. Johannes noemde Christus het Lam Gods.
De plooival en de contraposto houding van de figuren doet
nog denken aan de klassieke afbeelding van personen. Toch zijn de personages
stijf. Hun gezicht vertoont geen emotie. Er is sprake van onstoffelijkheid. Dit
zijn geen levende mensen en de gezichten zijn geen portretten. Het zijn
belangrijke – hemelse – personages.
De afbeelding schept afstand tussen de beschouwer en de personen in de
afbeelding. ZIJ ZIJN!
Het koor heeft een kruisgewelf met florale motieven en
engelen rond een kroon met daarin het Lam Gods. Op de rondboog zweven twee
engelen met naast hen de symbolische steden: Jeruzalem en Bethlehem. De
binnenzijde van de boog is ingelegd met medaillons waarop Jezus met de twaalf
apostelen zijn afgebeeld en St. Gervasius en St.Protasius, de zonen van de
Heilige Vitalis
De mozaïeken zijn veel kleurrijker, dan de Griekse en
Romeinse vloermozaïeken, die gelegd zijn met gebruik van steentjes in
aardkleuren. De Byzantijnse mozaIekmakers gingen ook heldere kleuren gebruiken,
waaronder goud en zilver. Ook maakten ze meer gebruik van glazen steentjes: tesserae.
Hierdoor kregen de mozaïeken de stralende glans die ook nu nog te zien is. De
gouden achtergrond van de apsis laat het hele mozaïek iets onstoffelijks
krijgen. Deze hemelse uitstraling was een belangrijk uitgangspunt in de
Byzantijnse kunst.
Keizer Justinianus is zelf nooit in Ravenna geweest. Het
bouwen van de kerk had hij toevertrouwd aan bisschop Maximianus(links). De
voortgang van de bouw en het ontwerp van de mozaïeken verliep via
briefwisseling. Aan de andere kant van Justinianus staat zijn generaal
Belisarius. De figuur van de keizer komt in dit mozaïek duidelijk naar voren,
omdat Justinianus gekleed is in het keizerlijke purper. Rond het hoofd van de
keizer is een aureool te zien. In de Byzantijnse kunst wordt de wereldlijke
heerser altijd afgebeeld met een aureool. Bovendien krijgt zijn afbeelding een
plaats bij het hoofdaltaar om aan te geven, dat hij een belangrijk functie
vervult bij de mis. In zijn hand houdt Justinianus een pateen: de schaal met de
hostie. In het Byzantijnse Rijk is er geen scheiding van kerk en staat. De
keizer benoemt de patriarch van de Byzantijnse kerk.
In de Katholieke kerk staat de Paus wel los van de
wereldlijk heersers. De Paus wordt benoemd door de kardinalen. Er is een
scheiding tussen kerk en staat. De Paus is niet afhankelijk van een van de
koningen/keizers in West-Europa.
Ook keizerin Theodora is gekleed in purper. Zij draagt de
miskelk.
Beide mozaïeken hebben een gouden achtergrond. Goud staat symbool voor het
hemelse. Er is geen diepte of perspectief. De figuren zijn frontaal, lang en
slank. Ze lijken op zuilen. De plooien in de kleding geven plasticiteit aan de
afbeelding, maar ze geven geen informatie over het lichaam, dat zich onder de
kleding bevindt. De gezichten staren, er is geen emotie. De voeten zijn in
verhouding tot het lichaam klein afgebeeld. De figuren lijken te zweven voor de
gouden achtergrond. Daardoor krijgen ze iets onstoffelijks.
In deze details van de mozaïeken in de San Vitale is te zien
dat er hele kleine steentjes in de pleisterlaag werden gedrukt, die elkaar
nooit raakten. Dit werd gedaan om een goede reflectie in de steentjes te
krijgen, waardoor de voorstelling nog meer gingen sprankelen.
Justinianus was een boerenzoon uit Thracië, maar werd door
zijn oom – Keizer Justinus - naar Constantinopel gehaald. Na de dood van
Justinus volgde Justinianus hem op als keizer van het Byzantijnse Rijk. Hij
trouwde met een twintigjaar jongere actrice/courtisane Theodora. Theodora was
een pittige tante die Justianinus aanzette tot oorlog en grote bouwprojecten.
In de Byzantijnse kunst is de Christusfiguur altijd een
triomferende Christus, ooit een lijdende figuur. Dit is een jonge baardeloze Christus
(zie vorige les over het uitbeelden van Christus in de Vroegchristelijke
kunst). Rond het hoofd van Christus is een aureool zichtbaar met een kruis. De
beide engelen begeleiden de heiligen en brengen hen voor Christus. Christus
schenkt de kerk en de keizerskroon aan de beide heiligen.
Ook deze figuren zweven en zijn geprojecteerd tegen de achtergrond van gouden
tesserae. De gezichten staren de ruimte in en zijn zonder uitdrukking of
emotie.
De engel heeft de hand op schouder van de heilige gelegd en
duwt hem als het ware in de richting van de Christus. San Vitale heeft uit
eerbied zijn beide handen verborgen onder zijn overkleed, zijn hoofd houdt hij
licht gebogen.
De voeten zijn klein en lijken te staan op een grazige wei met allerlei
bloeiende bloemen.
Keizer Constantijn maakte Constantinopel tot hoofdstad van het Romeinse Rijk. In 340 schonk hij Rome aan de paus Silvester. Hij gaf de paus de pauselijke tiara. Daardoor werd de Paus niet alleen kerkelijk leider, maar ook de wereldlijke heerser van Rome. Deze rol heeft de paus tot de eenwording van Italië in 1870 vervuld. Met de stichting van het koninkrijk Italië raakte de paus tegen zijn zin grote delen van de Kerkelijke Staat kwijt en bleef alleen Vaticaanstad in zijn handen. Dit conflict werd in 1929 in overleg met Mussolini bijgelegd.
Constantinopel was een zeer gelukkige keuze als nieuwe hoofdstad van het Keizerrijk De stad ligt op een schiereiland omgeven door de wateren van de Gouden Hoorn, de zee van Marmora en de Bosporus. Alleen over de korte landtong moest een verdedigingslinie gebouwd worden. Deze verdedigingswal is met de groei van de stad een aantal keren naar het noordwesten verplaatst. De stad was het centrum voor de handel tussen Europa en het Midden-Oosten. Gedurende duizend jaar heeft Constantinopel deze functie behouden.
In de zuidelijke hoek lag het keizerlijk paleis. Hiervan
zijn geen resten meer te zien, maar ondergronds zijn deze resten nog wel
aanwezig. Het Hippodroom, waar wagenrennen werden georganiseerd, zoals in het
Circus Maximus is nog wel herkenbaar. Belangrijkste gebouw uit de Byzantijnse
tijd is de Haghia Sophia.
De spina van het Hippodroom is nog altijd herkenbaar in het
stadsbeeld van Istanbul. Op die spina stonden een obelisk van Thoetmosis, een
zelf gebouwde obelisk van bakstenen en een kolom met drie slangen koppen.
Vanuit het Hippodroom is de Haghia Sophia op loopafstand. Het keizerlijk paleis
lag aan de zuidzijde van het Hippodroom.
In het 2e hoorcollege Fik Meijer aan de HOVO over zijn boek Twee steden staat een gravure van de drie zuilen. Deze hoorcollege vormen een aanvulling op de ontwikkeling van Byzantium-Constantinopel.
Achtergrondinformatie (in het Engels) over de Serpent Column is te vinden op de website van Encyclopedia Romana , op de de Engelse Wikepedia en niet geverifieerd
Philip Stevenson schreef een monografie over de Serpent Colomn uitgegeven door Oxford University Press.
De Egyptische obelisk is door keizer Theodosius naar Constantinopel gebracht. Op de sokkel is een reliëf te zien van de keizer die vanuit de keizerlijke loge de wagenrennen gadeslaat. Op de voorgrond onder de loge zijn tientallen kopjes in twee rijen uitgehakt om de toeschouwers aan te geven. De keizer is de belangrijkste figuur en wordt daarom ook het grootst afgebeeld. De uitbeelding van de toeschouwers is weer een voorbeeld van stapeling.
De Haghia Sophia is gebouwd in opdracht van keizer Justinianus I. Het was de 3e kerk die op die plaats werd gebouwd. Keizer Constantijn II had er al eerder een kerk laten bouwen. Deze eerste kerk is door een aardbeving verwoest. In 532 is de 2e basiliek tijdens een oproer in vlammen opgegaan. Justinianus was net keizer geworden. De onlusten ontstonden tussen twee facties van aanhangers van verschillende wagenrenners. Het verhaal gaat dat Justinianus eigenlijk wilde aftreden, maar dat zijn vrouw Theodora hem het advies gaf om het Hippodroom af te sluiten en Belisarius, de generaal van het leger, op de oproerkraaiers af te sturen. 30.000 man sneuvelden tijdens de tegenaanval door het keizerlijke leger.
Justinianus begon meteen met de bouw van een nieuwe
basiliek. Het moest de mooiste kerk van de Christelijke wereld worden. De muren
zijn opgetrokken in baksteen. De pijlers zijn natuursteen. Justinianus liet het
ontwerp niet maken door bouwkundigen, maar gaf de opdracht voor het ontwerp van
de kerk aan wiskundigen. De kerk is in vijf jaar tijd gebouwd. Uit alle delen
van het rijk werden arbeiders opgetrommeld, die waarschijnlijk in dag- en
nachtploegen non-stop met de bouw zijn bezig geweest. Justinianus betaalde zijn
arbeiders salaris en gebruikte geen slaven. Hij wilde dat het werk kwalitatief
goed zou worden uitgevoerd.
Bij de bouw van de koepel hebben de bouwers de mortel niet voldoende laten drogen.
Het gevolg was dat de in de jaren tachtig van de 6e eeuw de koepel
is ingestort. Met de bouw van een nieuwe koepel heeft men wel voldoende tijd
genomen om het cement te laten drogen. Het is deze koepel die vandaag de dag
nog altijd te bewonderen is.
Na het instorten van de eerste basiliek heeft men de brokstukken laten liggen. Rond de huidige Haghia Sophia zijn deze resten nog altijd te bezichtigen. Dit is een kudde schapen. Waarschijnlijk een christelijk symbool voor de christenen, maar het is ook mogelijk dat hier de apostelen zijn voorgesteld en dat er nog een deksteen geweest is met nog een groep van zes schapen.
De Haghia Sophia is gebouwd als christelijke basiliek. In 1453 namen de Osmanen de kerk over. Zij plaatsten plankjes voor de christelijke beelden of legden er een pleisterlaag overheen. Er is niets vernietigd. Tot 1921 is het gebouw een moskee geweest. Atatürk heeft van het gebouw een museum gemaakt. Het mag niet meer worden gebruikt voor religieuze bijeenkomsten.
Aan het grondplan is te zien dat Justinianus het ontwerp heeft overlaten aan mathematici. De omtrek is een vierkant, maar inwendig is het centraalbouw. Het gebouw is dus zowel vierkant als rond. Ook is de longitudinale basilica vorm terug te vinden in de halfkoepels met de apsiden ter weerszijde. De raampjes in de koepel, in halfkoepels en in de apsiden verspreiden in het inwendig een “hemels” licht.
In deze doorsnede is duidelijk te zien hoeveel ramen en raampjes er in het gebouw zitten. Voor de ingang was een groot atrium met naar alle waarschijnlijkheid een standbeeld van Justinianus. Hiervan is niets meer over.
De Haghia Sophia was niet bedoeld om de eucharistie met het
gewone volk te vieren. De mis werd opgedragen voor en met de keizer en zijn patriarch.
Alleen de keizer, de kerkleiders en de familie van de keizer hadden toegang tot
de kerk.
Achter de toegangsdeuren bevinden zich de exo- en de eso-narthex, voordat men
het middenschip betreedt.
In de exo-narthex heette ook de Hal der soldaten.
Hier moesten de soldaten die de keizer begeleiden achterblijven, wapens in de
kerk zijn verboden. Ook legt de keizer zijn kroon af die door de soldaten wordt
bewaakt.
In het verleden was deze gang bekleed met mozaïekwerk.
De tweede toegangshal is nog wel bekleed met luxe steensoorten lang de wanden en de vloeren en mozaïeken in de gewelven. Deze toegangshal is 60 meter lang en hoger dan de exo-narthex. Halverwege bevindt zich de toegangsdeur tot het middenschip van het gebouw: de Porta Reale – de deur waardoor de keizer de kerk betrad.
De Haghia Sophia heeft een middenschip met een centrale
koepel op 56,5 meter van de vloer. De galerijen op de eerste verdieping werden
gebruikt door de vrouwen. Daar is ook de ruimte waar de keizerin de mis volgde.
In de grote koepel bevinden zich 40 ramen waardoor het licht rondom naar de
vloer beneden stroomt. In de halfkoepels zijn apsiden uitgebouwd eveneens
voorzien van vensters.
In de koor van de kerk bevindt zich de mihrab (gericht naar Mekka) en tikje uit
het midden van het koor
Op de acht pilaren hangen ronde, houten, gekalligrafeerd
borden met de namen van Allah, de profeet Mohammed en eerste vier kaliefen:
Aboe Bakr, Omar, Othman en Ali en van de kleinzonen van de profeet: Hoessein en
Hassan.
De koepel is niet exact rond. De doorsneden zijn 33 en 31 meter. In de basis van de koepel is een tamboer met 40 ramen. De koepel rust door middel van pendentieven op de pilaren van het grondvlak. De koepel is niet de grootste (Pantheon in Rome meet 43 meter in doorsnede), maar is wel de hoogste (13 meter hoger dan het Pantheon).
Midden in de koepel is kaligrafie aangebracht in de tijd van de Osmanen.
Mogelijk zit achter de gekalligrafeerde bedekking een mozaïek met een
afbeelding van Christus Pantocrator.
De hoeken van de pendentieven zijn versierd met serafijnen: engelen met drie
paren vleugels die zich voorbewegen op vlammende wielen.
De druk van de koepel wordt via de pendentieven naar de pilaren overgebracht. De pilaren en de muren worden door de koepel naar buiten gedrukt. Om tegenwicht te geven zijn aan de buitenzijden zware steunberen met luchtbogen aangebracht.
De ronde vorm van de koepel past niet op het vierkant van
het grondvlak. Via de pendentieven (de grijze driehoeken in fig. 32), die op de
pilaren van de hoekpunten van het vierkante grondvlak rusten, kan de koepel
boven het grondvlak geplaatst worden. De pendentieven worden met baksteen
opgevuld. Hierdoor wordt het mogelijk om koepels te gebruiken in longitudinale
bouw.
De Haghia Sophia heeft model gestaan voor de bouw van verschillende kerkgebouwen
in Oost- en West-Europa, net als de koepel van het Pantheon.
Bij de restauratie zijn vier serafijnen op de pendentieven
tevoorschijn gekomen. Op de plaats waar het gezicht te zien is, hebben
Islamitische kunstenaars een gouden ornament aangebracht.
De serafijnen waren in de 18e eeuw nog intact en zichtbaar. Pas daarna zijn ze achter een laag stucwerk verborgen.
Bij een van de serafijnen is het gezicht sinds 2009 wel zichtbaar.
De mozaïeken van de serafijnen zijn toegevoegd in de restoratie na de schade door een aardbeving in 1348. Het gezicht is ongeveer 1,2 meter in doorsnede en is daardoor vanaf de grond van de kerk duidelijk zichtbaar.
De naam 'serafijn' komt uit het Hebreeuws en betekent 'de brandende'. Zij staan het dichtsbij de troon van God, daarom werden ze meestal afgebeeld in rood, een indicatie van vuur. De zes vleugels worden op een specifieke manier uitgebeeld: twee wijzen er naar omlaag en bedekken de voeten, twee omhoog als afscherming van het gezicht en twee uitgespreid om te vliegen. Vaak zijn ze terug te vinden op afbeeldingen met Christus Pantocrator of Majestas Domini. In een 14e eeuw fresco van Theophanes, houdt de serafijn een flabellum of een hagion ripidion (een heilige waaier) vast waarop in het Grieks de woorden 'heilig, heilig, heilig, staan: een verwijzing naar de hymne van Jesaja waarin hij een beschrijving van deze engelen geeft.
N.B. Deze "heilige waaiers" worden ceremonieel gebruikt tijdens de Heilige Mis, als bescherming van het lichaam en het bloed van Christus en als een eerbetoon (denk hierbij aan Egyptische farao's die een slaaf met een waaier achter de troon hadden om hen koelte toe te wuiven). Vaak hebben deze liturgische waaier afbeeldingen van serafijnen om ons eraan te herinneren dat God aanwezig is in de miskelk en de pateen; het is dezelfde God die omringd wordt door vliegende serafijnen.
Meer informatie over serafijnen, de mozaïeken en andere feiten van de Hagia Sophia is te vinden op Pallasweb
De meeste mozaïeken uit de Byzantijnse kunst dateren van na
de periode van het Iconoclasme. Deze periode, waarin het niet was toegestaan om
afbeeldingen van bijbelse figuren te vervaardigen, duurde van 720 – 843.
Bestaande mozaïeken en afbeeldingen werden vernietigd of overgeschilderd. Uit
de pre-iconoclastische periode zijn slechts wat versieringen overgebleven met
florale en visachtige motieven. Hierin werd geen gevaar gezien.
De Iconoclasten vonden dat de beelden en mozaïeken de geloven brachten tot aanbidding
en afgoderij.
Dit is een lunetmozaïek. Het bevindt zich boven de Porta Reale – de toegangsdeur waardoor de keizer de kerk betrad. Kenmerkend voor dit mozaïek is de Tronende Christus gezeten op een dik opbollend kussen. Ook hier zien we de aureool om het hoofd van Christus (met kruis), maar ook om het hoofd van keizer Leo die één van de betere keizers was. Leo bewijst Christus eer door diep voor hem te knielen. Christus kijkt niet naar Leo, maar kijkt de beschouwer aan met een starende blik. In de medaillons zien we links Maria en rechts een aartsengel.
De kapitelen dateren uit de tijd van Justinianus. Dit zijn “ mandkapitelen” . Het lijkt alsof de versiering in een mandvorm is uitgehakt. De versiering is vooral in florale motieven. Opgemerkt moet worden dat alle kapitelen verschillend zijn.
Dit mozaïek is aangebracht na de periode van het
Iconoclasme. Maria is afgebeeld met een blauw gewaad zittend op een bankje met
een opbollend kussen. De figuur van Jezus lijkt als kind afgebeeld, maar het
gezicht is dat van een jong volwassene. Het gaat ook hier weer om het Goddelijk
aspect van Jezus. Beiden hebben een aureool om het hoofd. De gezichten staren,
er is geen emotie af te lezen. Ze zijn er om “te zijn”. In de mantel van Maria
zijn wel plooien aangegeven en het opbollend kussen geeft de suggestie dat ze
op de kussens zit. Deze vorm van afbeelden is kenmerkend voor de Byzantijnse
kunst. Een afbeelding van een kruisiging komt in de Byzantijnse kunst niet
voor.
Het maken van een wandmozaïek is een arbeidsintensief
procedé Op de bakstenen muur wordt een ruwe pleisterlaag aangebracht, eventueel
verstevigd met ijzeren pennen. Daarover komt een tweede pleisterlaag van fijner
materiaal. Na droging brengt de mozaïeklegger in gedeelten een hele fijne
pleisterlaag aan, waarin hij de steentjes van het mozaïek vastdrukt. De
steentje liggen gedeeltelijk op de pleisterlaag en niet tegen elkaar aan. Glazen
en gouden tesserae kunnen ook schuin worden gezet om nog meer met de lichtinval
te spelen.
In de centrale entree naar de eso-narthex is boven de
doorgang dit lunetmozaïek te zien van een tronende Maria met Jezus op schoot.
Constantijn (rechts) biedt de stad Constantinopel aan en Justinianus (links) de
Hagia Sofia.
In de hal is een spiegel geplaatst om bezoekers attent te maken op dit mozaïek.
Deze doorgang wordt gebruikt bij het verlaten van het gebouw. Bezoekers
vergaten achterom te kijken, vandaar de spiegel.
Ook op de bovengalerijen bevinden zich wanden met mozaïeken. Helaas zijn sommige mozaïeken niet meer compleet. Dit komt o.a. doordat door vocht en tocht de tessera heeft losgelaten.
,/div>Een bekend mozaïek is het Deësis (ca
1261). Het werd gemaakt om de terugkeer te vieren naar de orthodoxe religie,
nadat de Haghia Sophia 57 jaar een Rooms-Katholieke kerk was geweest. Dit is
geen Byzantijnse kunst; de stijl is die of Italiaanse schilders uit de late 13e
of vroege 14e eeuw.
Het paneel wordt beschouwd als een van de mooiste om de zachtheid van de
gelaatstrekken, de menselijke expressie en de kleurtonen die in het mozaïek
zijn gebruikt.
Links en rechts van een Christus Pantocrator staan in driekwart profiel Maria
en Johannes de Doper ( Ioannes Prodromos). Aan de onderzijde is het
mozaïek zwaar beschadigd. Het wordt beschouwd als het begin van de Renaissance
in de Byzantijnse beeldende kunst.
Op de bovengalerij bevindt zich ook deze Theotokos met
rechts van haar Keizer Johannes II Komnemos en links Keizerin Irene. In dit
mozaïek komt iets van portretkunst terug. Johannes heeft een wat donkere
huidskleur, een baard en draagt een Byzantijnse kroon. Keizerin Irene is
afgebeeld als roodharige schoonheid met vlechtjes. Irene kwam uit de landstreek
van het huidige Hongarije.
De keizerin biedt Jezus een schriftrol aan en Johannes heeft een geldzak in
zijn handen.
De personen zijn frontaal afgebeeld. Geen van de personen kijken naar elkaar.
Zij staren de bezoeker aan. Dit mozaïek is een geschenk van de keizer aan de
kerk na een restauratie.
De Byzantijnse kroon is vervaardigd van goud met emailtechnieken. De edelstenen zijn in het goud gevat. De hangertjes (pendulia) werden langer, naarmate de keizer beter voor zijn onderdanen zorgde of overwinningen behaalde op tegenstanders. Hoe langer de pendulia, hoe beter de keizer.
Gouden kroon met email cloisonné. Dit is een emailleertechniek waarbij op een metalen ondergrond – in dit voorbeeld goud – een afbeelding wordt gesoldeerd met fijn gouddraad. De vlakjes die ontstaan worden met email poeder gevuld en ingebrand.
Het 3e mozaïek in de bovengalerij is de afbeelding van Christus Pantocrator met aan weerszijden keizer Constantijn en keizerin Zoë.
In dit mozaïek komen de gezichten niet overeen met de kleding
rond het lichaam. Constantijn was Zoë’s derde echtgenoot. Het gezicht van de
keizer is verschillende keren aangepast. Ook Zoë’s gezicht is opnieuw
aangebracht. Dit is goed te zien in de fig. 52 en 53. Rond de hoofden sluiten
de tesserae niet precies meer aan. Duidelijk is het grijs van de onderliggende
pleisterlaag te zien
Traditie in de manier van afbeelden is belangrijker dan vernieuwingen. De
afbeeldingstraditie van voor het Iconoclasme wordt ook in dit mozaïek gehandhaafd.
De gezichten zijn stoïcijns met starende ogen. Er is geen sprake van realisme.
Dit is een afbeelding uit een Westerse bron over de verovering van Constantinopel door de Osmanen in 1453. De Westerse wereld zag deze gebeurtenis als de Apocalyps: het einde der tijden.
Ikonen worden op paneel geschilderd. Het woord ikoon komt
uit het Grieks eikon en betekent “afbeelding”.
Een Moeder Gods Hodegetria is een van de oudste vormen van
ikoonafbeelding. Hodegetria (=Hij die de weg wijst). Het verhaal gaat dat
St.Lukas dit beeld van Maria en het kind op het tafelblad schilderde. Via
allerlei omzwervingen is het in Constantinopel terecht gekomen, waar zelfs een
speciale kerk voor de afbeelding werd gebouwd.
Maria wijst met haar hand naar Jezus. Jezus heeft een boekrol in zijn hand en
heft zijn andere hand in een zegenend gebaar.
De ikoon was niet het object van devotie, zoals bij het aanbidden van relieken. Het is een hulpstuk dat de weg wijst naar het hogere. Een hulpstuk voor het gebed en meditatie over Jezus’leven.
Het Catharinaklooster in de Sinai heeft nog altijd een mooie
collectie ikonen van vóór het Iconoclasme. Het lag te afgelegen om een
bedreiging te vormen voor de Iconoclasten.
Dit paneel met een afbeelding van de Heilige Petrus is
geschilderd met encaustiek methode. Bij deze methode wordt op een houten paneel
geschilder met met hele warme was gemengd met verf. Door de verwarming dringt
de verf in het hout. De panelen krijgen door de was een glans.
Deze methode werd als gebruikt bij de Fayoumportretten op Romeins-Egyptische
graven en werd later ook overgenomen voor het schilderen van ikonen.
Toch gebeurt het meer en meer dat de ikoon wordt aanbeden. Daartegen komen de Iconoclasten in het geweer. Ook nu zijn er voorstanders(iconodulen)- en tegenstanders van het gebruik van beelden en afbeeldingen voor de religieuze belevening van de gelovigen.
In het Chludow psalter wordt Johannes Grammatikos – een iconoclast – vergeleken met de moordenaars die Christus hebben gekruisigd. In een miniatuur wordt Johannes afgebeeld met een stok, terwijl hij een afbeelding van Christus witwast met pleisterkalk. Er boven staat een afbeelding van een gekruisigde Christus die met een speer wordt gestoken. De afbeelding van Christus aan het kruis is hetzelfde, als de afbeelding die door Johannes Grammatikos wordt witgewassen.