In de eerste bijeenkomst is Egypte behandeld, omdat in de Griekse Kunst overeenkomsten zijn aan te wijzen met de Egyptische Kunst. Kunsthistorici denken dat er uitwisseling is geweest tussen de Egyptische en Griekse cultuur o.a. door middel van handelsbetrekkingen.
Vanaf 800 v. Chr. wordt er gesproken van de Griekse beschaving. Daarvan zijn bronnen bekend, o.a. via de Romeinen veel geschreven teksten.
Er is weinig bekend van de periode voor 800 v. Chr. Alleen Cycladische, Minoïsche, en Myceense cultuur.
Beschaving uit de Bronstijd van
Kreta die bloeide rond 3000 v. Chr. tot ongeveer 1100 v. Chr. De naam is
afgeleid van de Minos, wat een koninklijk titel is, of de naam van een
specifieke vorst van Kreta die een plaats had in de Griekse legenden.
Kreta werd in de Bronstijd de belangrijkste plaats in het gebied rond de
Egeïsche Zee en was het eerste centrum van hoge beschaving in dit gebied. Deze
beschaving bereikte haar hoogtepunt rond 1600 v. Chr. en de late 15e
eeuw v. Chr.
De Minoïsche cultuur is befaamd door haar grote steden en paleizen, haar uitgebreide handel in de Levant en
daarbuiten en het gebruik van schrift(Linear B), een voorloper van het Grieks.
De hoogwaardige kunstuitingen omvatte zegels, keramiek(speciaal het beroemde
Kamares aardewerk met zijn licht-op-donker stijl van decoratie) en elegante en
verfijnde fresco’s die op de paleismuren zijn gevonden. Deze fresco’s tonen
zowel wereldlijk als religieuze scenes, zoals magische tuinen, apen, wilde
geiten en elegant geklede godinnen die mogelijk verwijzen naar de matriarchale Minoïsche
religie. De bekendste motieven van Minoïsche Kunst zijn de slang, symbool van
de godin en de stier. Het ritueel van het stierspringen is gevonden op vazen en
fresco’s en lijkt een religieuze achtergrond te hebben.
Rond 1580 v. Chr. begon de Minoïsche
cultuur zich te verspreiden op de naburige eilanden en het vasteland van
Griekenland. Minoïsche cultuurinvloeden zijn te vinden in de Myceense cultuur
op het vasteland die rond 1500 v. Chr. op in het Egeïsch gebied begon op te komen.
In het midden van de 15e eeuw v. Chr. werd de paleiscultuur van
Kreta verwoest door overvallers van het vasteland, waarschijnlijk vanuit
Mycene. Zij vestigden een nieuw bewind op Kreta met centra in Knossos en Phaistos.
Door de verovering kwam er een mooie vermenging van Kretenzische en Myceense
cultuur.
De Laat-Minoïsche periode (1400-1100 v. Chr.) was echter een periode die gemarkeerd werd door economisch en artistiek verval. Rond 1100 v. Chr. zijn bovengenoemde culturen ingestort en verdwenen. Oorzaak niet aan te geven; kan door natuurramp komen (aardbeving, vulkaanuitbarsting) of door oorlogen en volksverhuizingen. Niets is met zekerheid bekend.
In de Griekse mythologie spelen goden en godinnen een prominente rol. Belangrijkste god is Zeus die getrouwd is met Hera. Zeus neemt regelmatig andere gedaanten aan om jonge maagden te verleiden. Op een dag ontmoette hij in de gedaante van een stier de mooie Europa. In haar onschuld klom ze op zijn rug en Zeus ontvoerde haar naar Kreta, waar hij o.a. een zoon Minos bij haar verwekte. Minos werd koning van Kreta en werd een legendarische figuur in de Griekse legenden.
Een van de legenden vertelt het verhaal van het koningschap van Minos. De zeegod Poseidon had hem geholpen en eiste van Minos dat hij een stier zou offeren, die hij hem zou sturen. Minos hield echter de stier zelf en offerde een andere stier uit zijn eigen kudde. Poseidon was hierover zo kwaad dat hij de vrouw van Minos liet paren met de stier. Zij baarde de Minotaurus: een wezen half mens, half stier. Deze Minotaurus leefde van mensenoffers. Om zijn zoon geheim te houden, liet Minos een labyrint bouwen. Ieder jaar werden er jonge maagden en jongelingen geofferd aan de Minotaurus. Tot Theseus kwam. Ariadne, de dochter van koning Minos werd verliefd op hem. Ze gaf hem een kluwen touw die hij kon gebruiken om zijn weg in het labyrint te markeren. Theseus vindt de Minotaurus en verslaat hem. Het touw van Ariadne helpt hem om veilig de uitgang van het labyrint te vinden. Samen met Ariadne vlucht Theseus.
Deze verhalen worden vaak afgebeeld op vazen in de Griekse kunst. Grieken gebruiken geen contemporaine afbeeldingen, maar beelden mythologische verhalen en gebeurtenissen uit het verleden af.
Archeologie en kunstgeschiedenis zijn relatief jonge wetenschappen. Archeologie in het begin gericht op opgraven – conserveren – tentoonstellen in musea.
Bekende amateurarcheoloog is Schliemann – opgravingen rond Troje en Mycene.
Meende dat de verhalen van Homerus: Ilias en Odyssee werkelijk hadden
plaatsgevonden.
Rond 1900 is Sir Arthur Evans op
Kreta opgravingen gaan doen. Hij ontdekte het paleiscomplex van Knossos. Voor
1900 had men geen idee van het bestaan van de Minoïsche cultuur. De vondsten
kunnen een inspiratie zijn geweest voor de verhalen rond koning Minos en de
Minotaurus.
Evans vond meerdere beschavingslagen
op elkaar. Bovenop een verwoest paleiscomplex werd een nieuw complex gebouwd.
Samenleving moet een aantal eeuwen hebben bestaan. Er is een abrupt einde aan
de Minoïsche beschaving gekomen. Dit kan door invallen van de Myceners en/of
door verwoesting van het complex door branden.
Evans reconstrueerde een deel van de paleisgebouwen op Knossos. Gebruikte
hiervoor beton en moderne materialen. Tegenwoordige Knossos is een
reconstructie. Gevonden artefacten te zien in het museum in Heraklion.
De Minoïsche samenleving was een
open samenleving. De gebouwen kenden geen deuren, er zijn geen stadsmuren en
–grachten gevonden en ook geen wapens. Waarschijnlijk is het een
handelssamenleving geweest. Vanuit de stad lopen aangelegde wegen naar
kustplaatsen. Minoïsche cultuur kan worden gezien als heel
vredelievend, totdat de Myceners langs kwamen.
Hoe de samenleving is geweest, is
niet te achterhalen. Interpretatie van de archeologische vondsten is
afhankelijk van de tijd waarin de opgravingen worden gedaan. Toekomstige
opgravingen kunnen oude theorieën achterhalen. Reconstructies zijn daarom niet
authentiek.
Voorbeeld: ·Reconstructie van de Minoïsche Zuil (smal aan de basis, breed van
boven, daarop een kussen als afdekking) Evans heeft reconstructies gemaakt van
deze zuilen, maar er is geen enkele zuil gevonden. Huidige archeologen huldigen
de opvatting, dat de zuilen mogelijk van hout zijn geweest, misschien zelfs
omgekeerde bomen. De kussenvormige afdeksteen zou de wortels kunnen zijn.
Daarna het brede gedeelte van de boom net boven de wortel, dat smaller wordt
bij de kroon van de boom.
Naast de Minoïsche zuil worden lijststructuren gevonden in de vorm van
stierenhoorntjes. De stier is in de Minoïsche cultuur waarschijnlijk een
symbool van macht, mannelijkheid, mogelijk een vruchtbaarheidssymbool. Minoïsche
cultuur kende mogelijk een natuurreligie.
De zogenaamde Heilige Hoorns in Knossos zijn een reconstructie door Evans.
Evans heeft zijn reconstructies van kleuren voorzien. Aan de hand van
pigmentschilfers op de vondsten is te achterhalen welke kleurpigmenten er zijn
gebruikt. Alle gebouwen en zuilen waren gepolychromeerd (Rood, zwart, blauw,
geel)
We kennen deze kleuren ook van de fresco’s die zijn gevonden. Voorstelling van de fresco’s o.a. het stierspringen – acrobatische toeren op de rug van een rennende stier. Werd zowel door vrouwen als mannen gedaan. Ook de fresco’s zijn gereconstrueerd, ongeveer 1/3 van de afbeelding is origineel.
Dat er contacten zijn geweest met Egypte is o.a. te zien aan de huidskleur van de figuren: mannen zijn donker en vrouwen zijn blank. Deze kleurstellingen zijn via handelscontacten door de Grieken overgenomen.
Belangrijk kenmerk van de Minoïsche cultuur zijn de lange vlechtjes als haardracht met op het voorhoofd kleine zwarte krulletjes.
Evans heeft ook opslagkruiken
opgegraven. Sommige ingegraven in de grond. Zogenaamde PITOI gebruikt voor
goederenopslag. Bandversieringen.
Vondst van kruiken ook belangrijk als bron om iets te weten te komen over
schilderkunst. Echte schilderijen niet overgeleverd.
Op de vazen natuurlijke figuren in geabstraheerde vorm o.a. visjes en guirlandes en herhaalde motieven met bladeren of bloemen
Labrys – dubbele bijl in keramiek en in reliëf op vloeren. Echte bijlen zijn niet gevonden, wel zijn er dubbele bijlen gevonden als sierspelden.
Figuren met bovenlichaam en face en gezicht en profiel (Egyptische invloeden) vieren van het oogstfeest
In de beeldhouwkunst vinden we beeldjes van klei en van brons. Kenmerkend is de smalle taille met riem en breed bovenlichaam.
Beeldjes zijn gevonden in de natuur buiten het paleiscomplex. Mogelijk zijn ze niet Minoïsche, maar meegebracht uit een andere cultuur, waarmee contacten bestonden.
Oppassen voor interpretatie vanuit onze 21e visie. Er kan verschil zijn in betekenis van gebaren van 3000 jaar geleden. Bekijk vondsten in hun context: tijd en plaats.Kreta kende geen eigen grondstoffen als goud en ivoor. Deze werden ingevoerd o.a. vanuit Egypte. Veel keramieken beeldjes van “slangengodinnen” – vrouwenfiguurtjes met slangetjes in hun handen. Ongeveer 15 cm hoog. Mogelijk afgodsbeeldjes – een aardgodin. Ook deze gevonden in de natuur buiten het paleiscomplex. De beeldjes zijn gemaakt om frontaal te bekijken: smalle taille, brede heupen en blote borsten of doorzichtige kleding die de borsten tonen.
De "troon van koning Minos" heeft een zetel die ergonomisch gevormd is. De troon is van albast en dateert van 1200 v.Chr. Het is niet bekend of dit echt door de Minoïers is gemaakt. Rond 1400 v.Chr. komen ook de Myceners naar Kreta. Mogelijk hebben zij deze troon gebouwd. Op de muur naast de troon staan mythologische figuren: griffioenen.
Ook op het eiland Thera (Santorini) zijn fresco's gevonden die duidelijk beïnvloed zijn door de Minoïsche cultuur.
Myceense cultuur kent een overlappingsperiode met de Minoïsche cultuur. Myceense cultuur komt op rond 1600 v. Chr. rond de stad Mycene. Ook hier is Schliemann de archeoloog die de opgravingen heeft geleid in de jaren 60 en 70 van 19e eeuw. Opgravingen rond de Myceense burcht. Delen daarvan waren zichtbaar o.a. de Leeuwenpoort.
De burcht ligt op de top van een
heuvel. Aan een kant een ravijn aan de landzijde een zeer hoge muur. Vroeger
dacht men dat de muur door reuzen was gemaakt, vandaar de naam: Cyclopische
Muren. De stenen voor de muren en de poort zijn koud gestapeld.
De poort straalt macht en vijandigheid uit. Andere cultuur dan de Minoïsche. De
Minoïsche cultuur bleek ook niet te zijn opgewassen tegen de vijandelijkheden
van de Myceners.
Latei waarop de sluitsteen rust is 2 ton massief gesteente. Driehoekige sluitsteen dient om de neerwaartse kracht van de latei te ontlasten.
Schlieman groeft in bij Mycene dit gouden masker op. Volgens hem was het het dodenmasker van Agamemnon. De Trojaanse oorlog vond - volgens Homerus - op een veel eerder tijdstip plaats. Ook diverse andere vondsten van Schlieman werden door hem toegeschreven aan de Griekse mythologie o.a. van het huis van Atreus.
THOLOS – koepelvormig bouwsel van stenen, overdekt met een aarden heuvel. De toegangsweg was niet overdekt. Deze grafheuvel is onbeschadigd gevonden.
In de grafheuvel werd diverse grafvondsten ontdekt die een beeld geven van de rijke Myceense cultuur
Dit soort kraters waren niet geschikt voor opslag van goederen, maar voor direct gebruik in het dagelijks leven. Op de kruik staan waarschijnlijk soldaten in een Myceense wapenuitrusting afgebeeld.