De Ottoonse kunst is een voortzetting van de Karolingische
renovatie. Het is Ottoonse Rijk is één groot rijk.
Als Lotharius II sterft, komt er een einde aan de Karolingische dynastie. Met
de kroning van Otto I tot koning in 936 komt de Saksische of Ottoonse dynastie
aan de macht.
De naam Ottoonse kunst is ontleend aan de drie Otto’s die als eerste de troon
van het Heilige Roomse Rijk bestegen. De laatste Ottoonse keizer is Hendrik II
– gestorven in 1024, maar de Ottoonse kunst loopt de 11e eeuw door.
Deze kleine ivoren paneeltjes waren waarschijnlijk
versiering van het kathedra van de bisschop. Christus wordt afgebeeld als
Majestas Domini (de tronende Christus)
De cirkel waarop hij zit, komt als symbool uit de klassieke oudheid. Vitruvius
heeft in zijn boeken aangegeven, dat de cirkel geassocieerd wordt met religie;
tempels moesten cirkelvormig, als centraalbouw worden ontworpen; daarom noemt Vitruvius de centraalbouw de
meest zuivere vorm. In het Christendom keert de cirkel als symbool van de aarde
of het hemelgewelf terug.
De voeten van Christus rusten op een boog. Symbolisch kan dit de voorstelling
zijn van de regenboog.
Christus is te herkennen aan het aureool met daarin het
kruis. Het kruis binnen de aureool komt alleen bij de afbeelding van de
christusfiguur voor, ergens anders. In zijn linkerhand heeft hij een codex of
het boek der wet.
Aan de zijkanten staan overlappende figuren. Rechts staat de heilige Petrus; te
herkennen aan de sleutel. Links staat een kleine figuur op de voorgrond. Hij
draagt een kroon, maar geen aureool. Zijn handen zijn bedekt om aan te geven
dat hij zich op gewijde grond bevindt. Hij biedt een gebouw, dat de Kathedraal
van Maagdenburg voorstelt aan aan Christus. Daar stond ook de kathedra.
Christus heeft zijn rechterhand naar beneden gericht om welwillend de aan hem
opgedragen kerk in ontvangst te nemen.
Op dit miniatuur staat keizer Otto II afgebeeld, met staf en rijksappel. Ter weerszijden van de troon staan de personificatie van zijn rijksdelen: Germania, Allemania, Francia en Italia.
In dit miniatuur wordt geprobeerd om een realistische
afbeelding te geven van de keizer, maar er wordt nog geworsteld met het
perspektief. De rijksappel is nog een tweedimensionale cirkel met een kruisjes
erop en ook de offerschalen van de dames zien er uit als appeltjes.
Het voetenbankje en het baldakijn vertonen wel gebruik van een bescheiden vorm
van perspektief. De zuilen en de troon zijn weer tweedimensionaal.
Het Reichenau Evangeliarium is een van de belangrijkste
werken uit de Ottoonse kunst. Reichenau was een klooster op een eilandje in het
Meer van Constanz.
In de miniaturen zien we een opleving van invloeden van het Byzantijnse Rijk.
Dit werd veroorzaakt doordat de Ottoonse vorsten verloofd waren met Byzantijnse
prinsessen.
De stijl is te herkennen aan de omrandingen rond de amandelvormige ogen. De
figuren zijn lang en lang en lijken te zweven. Ze staren de beschouwer aan,
maar tonen geen emotie.
In dit miniatuur zit keizer Otto III op zijn troon met de rijksregalia in zijn handen. Naast zijn troon staan kerkelijke en wereldlijke personages. Kerk en staat komen hier samen in de persoon van Otto III, die uit handen van zijn onderdanen – gepersonifieerd door de vrouwenfiguren links – geschenken aanneemt.
Hendrik wordt gekroond tot Dienaar van God, maar het is niet de paus die hem die titel verleend; het is Christus zelf die vanuit de hemel Hendrik de kroon op het hoofd zet. Kerk en Staat zijn gescheiden, maar komen toch samen in de persoon van de keizer.
Christus is weer herkenbaar aan het aureool met het kruis. Met zijn rechterhand maakt Hij een zegenend gebaar en zijn linkerhand zit van uit de hemel (de amandelvormige omlijsting) de keizerskroon op het hoofd van Hendrik. Hendrik wordt bijgestaan door twee heiligen, waarschijnlijk apostelen. Hij lijkt te zweven op de ondergrond. De Byzantijnse invloed is ook meerbaar in de grootte van de figuren onderling en de amandelvormige ogen.
De keizerskroon van Otto I werd de kroon waarmee ook de
latere keizers van het Heilige Rooms Rijk werden gekroond. Het materiaal is
goud ingelegd met edelstenen en parels en plaatjes email-cloisoné. De
edelstenen en parels zijn gevat in zettingen van gouddraad.
Het kruis dateert mogelijk uit de 10e of 11e eeuw.
Doordat er in de bijbel weinig concrete verhalen staan over Christus na zijn hemelvaart, zijn er heel veel verhalen omheen geschreven. Zo troont Christus in de hemel op de hemeltroon. Dit soort afbeeldingen worden Christus als Majestas Domini genoemd. Christus heeft zijn rechterhand als zegenend gebaar geheven, maar het kan ook worden gezien als gebaar van barmhartigheid. Ook heeft Hij altijd een codex bij zich.
De afbeeldingen hierboven zijn praktisch identiek. De compositie komt overeen en is een duidelijk bewijs dat Karolingische kunst en Ottoonse kunst in elkaar overlopen. In de loop van de tijd wordt in de Ottoonse kunst iets meer emotie in de figuren zichtbaar.
Het Ottoonse miniatuur lijkt wel gekopieerd uit van de miniatuur uit het Evangeliarium van Lorsch. De maker van de Gero-codex heeft het Evangeliarium van Lorsch gezien of misschien zelfs gekopieerd.
De symboliek van de cirkel als de hemel is duidelijk aanwezig. De vier symbolen in kleinere cirkeltjes zijn de symbolen van de vier evangelisten: Matthew – de gevleugelde mens, Marcus – de gevleugelde leeuw, Lukas – de gevleugelde os en Johannes – de adelaar.
De St. Pantaleon is een grafkerk. Hier bevinden zich de graven van o.a. Otto I en II en het graf van de vrouw van Otto II de Byzantijnse prinses Theofanu.
Dit is het westwerk met aan weerszijden twee traptoren. Tussen de traptoren is boven de ontvangsthal een kopie van de vieringstoren gebouwd.
Ook het westwerk van de kapittelkerk Freckenhorst heeft tussen de traptorens een grote voorgevel gekregen. De huidige kerk is een reconstructie aan de hand van archieftekening, omdat de kerk in de oorlog tijdens een bombardement is verwoest.
Er wordt in de Karolingische en in de Ottoonse tijd enorm veel gebouwd. Ook worden bouwelementen toegevoegd.
In de Karolingische tijd was dat het westwerk, dat later een kopie werd van het transcept. In de Ottoonse tijd wordt het westwerk verder uitgebreid met een groot gevel op de “vieringstoren” in het westwerk.
De opdrachtgever tot de bouw was bisschop Bernward. Bernward is rond 960 geboren en was tussen 993 en 1022 bisschop van Hildesheim. Hij was uit de Saksische adel afkomstig welke banden had met de Ottoonse dynastie. Na zijn opleiding aan de domschool was Bernward tussen 977 en 992 secretaris aan het keizerlijke hof en reisde met het hof door het middeleeuwse Europa. Hij bezocht o.a. Rome an Ravenna. In 986/987 was hij de leermeester van de latere keizer Otto III.
>Deze
bisschop had veel gereisd o.a. in Italië en had daar ideeën opgedaan over het
ontwerp. Tevens wilde hij in deze kerk begraven worden.
Op de foto is het koor te zien, dat veel kleiner is dan het westwerk (zie fig.11). Het westwerk heeft een grote ontvangsthal. De kerk is 3-beukig en in het koor zijn 3 apsiden met altaren. Onder het westwerk bevindt zich de crypte waarin bisschop Bernward is bijgezet.
De kerk kent een basilica bouw met een laag plafond met houten balken. De schilderingen op het plafond dateren uit de 13e eeuw. De kerk is klein en laag en er is weinig lichtinval door de kleine ramen.
De zijbeuken zijn van het middenschip gescheiden door rondbogen die afwisselend gesteund worden door twee zuilen met donker bruine kapitelen en een pilaar. Dit wordt het alternerend stelsel genoemd en is kenmerkend voor de Ottoonse tijd.
Bernward heeft op zijn reizen in Italië waarschijnlijk ook de deuren van de Santa Sabina in Rome en de Zuil van Trajanus gezien. Terug in Hildesheim gaf hij de opdracht tot het ontwerpen van een bronzen deur met afbeeldingen uit het Oude en het Nieuwe Testament en een bronzen zuil met reliëfs uit het leven van Christus.
Deze deuren waren de toegangsdeuren tot het graf van Bernward. Tegenwoordig zijn ze te zien in de Kathedraal van Hildesheim.
De deur is verdeeld in 16 panelen die verhalende scènes uit de bijbel omvatten. De panelen moeten van linksboven (de schepping van Adam) naar linksbeneden (de veroordeling van Kain) naar rechtsonder(de Annunciatie) >naar rechtsboven (de ontmoeting van Maria Magdalena met Jezus na zijn opstanding - Noli me tangere) worden gelezen.
De figuurtjes en met name de hoofdjes en deels de lijfjes steken uit het reliëf naar voren. In de figuurtjes is de emotie van de voorstelling verwerkt. Dit is kenmerkend voor de Ottoonse beeldhouwkunst.
Tussen een linker en rechter paneeltje bestaat een relatie. Een verhaal uit het Oude Testament wordt gerelateerd aan een verhaal uit het Nieuwe Testament.
Een voorbeeld hiervan is de zondeval (3e paneel
linkerdeur) en de kruisiging (3e paneel rechterdeur)
De takken van de Boom van Kennis zijn weergegeven als het kruis waaraan Jezus
hangt.
De figuurtjes van Adam en Eva, Christus aan het Kruis, de Romeinse soldaat die de speer in Jezus’ zij steekt en de soldaat met de spons met azijn en twee heiligen (waarschijnlijk apostelen, of Maria en Johannes) komen uit de achtergrond naar voren. Ze staan bijna los van de wand, wat goed te zien is aan de slagschaduw op de achtergrond.
Adam en Eva verschijnen voor God; onderdanig, want door te
eten van de Boom van Kennis zijn ze zich bewust van hun naaktheid. Ze houden
hun handen voor hun schaamdelen. God wijst met een vinger naar Adam, maar Adam
ontkent en wijst onder zijn arm door naar Eva. Eva ontkent ook en wijst naar
beneden naar de slang.
In het paneel van Jezus voor Pontius Pilatus wijst Pilatus naar Jezus en zegt:
U bent de koning der Joden. Jezus ontkent niet, maar zegt: U zegt het.
In de taferelen zit emotie. Adam en Eva schamen zich. Hun houding is licht gebogen als ze God tegemoet treden. Jezus’ handen zijn verontschuldigend met de palmen omhoog, als hij wil zeggen: kan ik het helpen, dat jij dat van mij vindt. Pilatus krijgt advies van een monster bij zijn schouder. Het is de voorstelling van de duivel, die hem influistert om Jezus te veroordelen.
In alle afbeeldingen zijn de wijzende vingers relatief groot afgebeeld. Dit is een kenmerk van Byzantijnse invloeden. Ook het gordijntje in de tempel is kenmerkend voor de Byzantijnse stijl. Denk aan het gordijn in de mozaïeken in de San Vitale in Ravenna.
Nog meer details van de Bernwarddeuren op: Hildesheimer Dom – Die Bernwardtüren(details) en op www.raymond-faure.com vooral deze laaste site laat heel veel details van de paneeltjes zien
Deze illustratie dateert uit de Karolingische tijd. De
voorstellingen uit Genesis lijken sprekend op de reliëfs op de Bernwarddeur.
Ook hier zien we de relatief grote wijzende vinger en de details van de
figuurtjes zijn niet realistisch. De armen en benen doen een beetje denken aan
trekpoppetjes.
De makers van de deuren van Bernward hadden waarschijnlijk kennis van de
Moutier-Grandvalbijbel.
De Bernwardzuil is net als de Zuil van Trajanus – de
inspiratiebron van bisschop Bernward -
een spiraalvormig doorlopend fries, dat de wonderen van Christus toont. De Zuil
van Trajanus was ter ere van zijn overwinning op de Daciërs; Bernward’s zuil is
een triomf van het geloof.
Het feit dat bisschop Bernward tijdens een bezoek aan Rome de Zuil van Trajanus
heeft bewonderd en daaruit inspiratie heeft opgedaan voor eigen ideeën, laat
zien dat de kennis over de oudheid niet verloren was gegaan.
Op het eiland Reichenau in het meer van Constance ligt het
klooster van Reichenau. De voormalige kapittelkerk gewijd aan de Heilige George
dateert uit de 10e begin 11e eeuw.
In het middenschip zijn onder de ramen Ottoonse wandschilderingen (fresco’s)
aangebracht. In de loop der eeuwen zijn deze fresco’s behoorlijk beschadigd
door temperatuurschommelingen en vocht.
Het plaatsen van banken in de kerk dateert uit de 16e
eeuw. Daarvoor was kerkbezoek een actieve bezigheid.
Op de muurschilderingen stonden de Wonderen van Christus afgebeeld. Dat begon
op de linkermuur met de kleine wonderen, als duivelsuitdrijving tot de grotere
wonderen als de opwekking van Lazarus.
De gelovigen liepen linksom langs de muurschilderingen en rechtsom terug naar
de vestibule. Ze waren actief bezig tijdens hun kerkbezoek. Er moest moeite
worden gedaan om je heilsweg te vinden en mediteren in een koude kerk was een
beetje lijden, zoals Christus had geleden.
De bezetene dat in het midden van het fresco. Hij is naakt
met alleen een lendendoek. Zijn houding is verwrongen, zijn armen zijn van zijn
lichaam weggedraaid. Christus staat links in het keizerlijk purper. Dit is
invloed van de Byzantijnse kunst. De apostelen achter Christus zijn kleiner
afgebeeld. Achter het hoofd van Christus is een aureool met een kruis te zien.
De hand van Christus (de handelende hand) is groter afgebeeld vooral de
wijzende vinger.
De bezetene is door de duivel bezeten en op aanwijzing van Christus verdwijnt
de duivel uit de man. Uit zijn mond komt een klein gevleugeld duiveltje, dat
naar de zwijnen vlucht (rechts op de afbeelding) Als de duivel bezit neemt van
de zwijnen vallen ze dood neer.
Het verhaal van de bezetene van Gerusa is te vinden in Marcus 5:1-20
In deze fresco wordt Christus twee keer afgebeeld. Links ligt
hij te slapen in de boot. In de hoek rechtsboven zijn de windgoden te zien met
horentjes (om de storm aan te geven). Net zoals in de oudheid wordt hiervoor
een donkerblauwe grijze kleur gebruikt.
Rechts staat Christus nogmaals omgeven door zijn angstige apostelen. Hij heeft
weer zijn hand gegeven met de grote vinger en de storm komt tot bedaren.
In de bijbel is dit verhaal te vinden in o.a. Marcus 4:
35-41
Dit miniatuur behandelt dezelfde thema’s als de fresco’s in de St.Georg. De opbouw van de afbeeldingen is bijna identiek. Het is niet onmogelijk dat de kunstenaar die de muurschilderingen heeft ontworpen dit evangeliarium kende.
Christus draagt weer het keizerlijk purper. Hij is de
belangrijkste persoon in dit miniatuur, dus wordt hij het grootst afgebeeld.
Ook nu weer is Christus te herkennen aan de aureool met daarin het kruis. De
figuren hebben de kenmerken van de Byzantijnse kunst, waaronder de grote
omrande amandelvormige ogen. De handelende hand van Christus is proportioneel
te groot, de vingers te lang.
Belangrijk is ook de figuur rechts die bezig is zijn sandaal uit te trekken.
Eenzelfde houding kennen we van de Sandalendraagster van de Nikè tempel op de
Acropolis en uit een miniatuur waarop Mozes staat bij de brandende braamstruik
uit het St.Catherineklooster in Sinai.
Door deze overeenkomst in afbeelding weten we dat West-Europa in de Ottoonse
tijd niet geïsoleerd was, maar dat de kennis van de oudheid wel degelijk bij de
monniken en schilders aanwezig was.
Achter Jezus is een gouden muur te zien met zuilen en daarboven een stad. Dit stelt het Hemelse Jeruzalem voor. Ook in deze vorm van uitbeelden met goud herkennen we Byzantijnse invloeden.
De evangelist Lucas is afgebeeld met een aureool. In de
cirkel boven zijn hoofd is zijn symbool de Os afgebeeld. In de halfcirkels
daaromheen staan de profeten, die de komst van Christus in het Oude Testament
hebben aangekondigd. Vanuit de cirkel brengen vuurtongen het evangelie naar de
aarde.
In zijn schoot heeft Lucas de afbeelding van het heilige Jeruzalem. Bij zijn
voeten is een waterstroom te zien, waarvan twee lammeren drinken.
De symbolische betekenis is hier, dat Lucas het geloof brengt (de waterstroom)
aan de gelovigen (de lammeren)
De Byzantijnse invloeden zijn duidelijk: de gouden achtergrond als symbool van
de hemel, de starende blik van Lucas met de grote ogen. De persoon van Lucas is
niet realistisch afgebeeld. Hij lijkt meer een hemelse figuur die zweeft in de
afbeelding.
Dit is een typisch Byzantijnse afbeelding van een orthodox
feest, die door de invloed van de Byzantijnse prinsessen in het Ottoonse Rijk
in West-Europa zijn doorgedrongen.
In de gezichten zien we de emotie (hand tegen het hoofd, als teken van
ontzetting) en de naar omlaag wijzende mondhoeken.
Typisch Byzantijns zijn de grote handen van de figuur van Jezus, de starende
ogen en de handen van de engelen die zijn bedekt, als teken dat deze scène zich
op gewijde grond afspeelt. Dit laatste is ook te zien aan de blote voeten van
de apostelen.
Deze voorstelling van het ontslapen van Maria kennen we uit de Byzantijnse
kunst. Ook dit is weer een duidelijk bewijs van de invloed en contacten tussen
oost en west.
In de Ottoonse tijd vinden we nog steeds weinig grote
beeldhouwwerken. Kapitelen in kerken en wat reliëfs is dikwijls het enige dat
is overgeleverd. Het maken van beelden van Christus, Maria, de apostelen en
heiligen wordt niet gestimuleerd, ook al omdat de bijbel het maken van gesneden
beelden verbiedt.
Daarentegen worden kerkelijk vaatwerk, codices en reliekschrijnen uitbundig
versierd met goud, edelstenen en spolia.
De bladen van een codex werden aan de rugzijde
samengebonden. Aan de voor- en achterzijde werd een houten plankje bevestigd om
de bladen te beschermen. De plankjes werden bekleedt met goud. De achterzijde
meestal zonder extra versiering, of alleen inscripties. De voorzijde werd
meestal ingelegd met edelstenen, gemmen, parels en – bij dit boek – een
Byzantijns ivoortje met de koimesis.
Het ivoortje is met spijkertjes op het plankje bevestigd.
Veel van deze versieringen zijn oorspronkelijk in gebruik geweest in andere
objecten. Deze hergebruikte versieringen worden spolia genoemd. De versieringen
liggen op de ondergrond.
Deze zijden doek werd door aartsbisschop Gunther von Bamberg
uit Constantinopel mee terug genomen.
De voorstelling toont de triomftocht van een Byzantijnse keizer – te herkennen
aan de Byzantijnse keizerskroon met de pendulia en de stukjes purperen mantel.
Ook aan de aureool achter zijn hoofd is te zien, dat het om een hoogstaand
persoon moet gaan. Hij is gezeten op een wit paard en wordt geflankeerd door
twee vrouwenfiguren. Wat zij personifiëren is onbekend.
Dit soort reizen zorgden voor uitwisseling van producten tussen Oost en West. Waarbij de cultuur uit Byzantium de kunst in West-Europa beïnvloedde.
De Egbertschrijn is genoemd naar de bisschop die hem liet
maken. Andreas is de heilige van wie een reliek in deze schrijn wordt bewaard.
Heiligenverering wordt steeds belangrijk in de christelijk
kerk. Men kan stellen dat de christenen de verering van goden en godinnen zoals
in de oudheid gebeurde, hebben geprojecteerd op de heiligen. Zij gingen de
Olympus van het Christendom bevolken.
De christenen wilden een heilige dicht in de buurt hebben, zodat er wat de
heiligheid en zegening op henzelf zou afstralen.
Een schrijn is een opbergkistje. Halverwege de Middeleeuwen
kwam de productie van reliekschrijnen tot grote bloei.
De Egbertschrijn is een zogenaamde sprekende reliekschrijn.
Aan de schrijn is te zien wat er in de reliek aanwezig is. In dit geval bevat
de schrijn de sandaal van de Heilige Andreas.
De ringen in de bekken van de liggende leeuwen maken het
mogelijk om deze reliekschrijn aan stokken rond te dragen. De bisschop had ook
aan de maker de opdracht gegeven dat het niet alleen een reliekschrijn moest
zijn, maar ook een draagbaar altaar.
De schrijn is een bijzonder voorbeeld van de Ottoonse edelsmeedkunst. De lange
zijden zijn bekleed met ivoor met daarop de symbolen van de evangelisten en
leeuwen. Alle figuren zijn ingelegd in goud met email cloisoné. De overige
versiering bestaat uit parels en edelstenen.
Op de korte zijde is een Merovingische broche uit de 7e eeuw hergebruikt met in het midden een gouden munt met daarop keizer Justinianus uit de 6e eeuw.
De versiering met de banden rond de enkel en over de voet laten duidelijk uitkomen wat er in de schrijn als reliek wordt bewaard.
De website van de Dom van Trier beschrijft het ontstaan en betekenis uitvoerig.
Deze boekband is een hoogtepunt van de Ottoonse
edelsmeedkunst. Waarschijnlijk gemaakt in opdracht van Otto III en keizerin
Theophanu als geschenk aan de abdij van Echternach.
De reliëfs zijn in goud gedreven en hebben afbeeldingen van de evangelisten met
hun symbolen, de heilige Willibrord en keizerin Theophanu.
De randen zijn ingelegd met edelstenen en email cloisoné . Belangrijk is het
ivoren middenpaneel. Hier is een vroeg voorbeeld van de kruisiging uitgebeeld.
In de Ottoonse tijd komt er een omslag in de uitbeelding van Christus. Van de
Majestas Domini komt de nadruk te liggen op het lijden en het menselijke van
Christus. Vanaf de 13e eeuw zien we in West-Europa voornamelijk de
kruisiging.
Het figuurtjes onder het kruis is de personificatie van TERRA: de aarde. Dit
komt weer uit de klassieke oudheid: Christus sterf op aarde opdat wij van de erfzonde
worden verlost.
In de linker- en rechterbovenhoek zijn een treurende zon en maan afgebeeld. De
personificatie hebben de handen onder een doek verborgen en het hoofd gebogen.
Dit crux gemmata (kruis bezet met juwelen) met aan de uiteinden Dorische kapitelen is gemaakt in opdracht van de Ottoonse keizers met een verwijzing naar Lotharius II. Dit is een processiekruis dat nog steeds op hoogtijdagen wordt gebruikt.
Deze afbeelding lijkt heel veel op de afbeelding van Christus op het Gero-kruisbeeld in de Dom van Keulen.
Beeldhouwkunst in de Ottoonse tijd komt tot uitdrukking in de kunstnijverheid. Al eerder is opgemerkt, dat er in de eerste eeuwen van de Middeleeuwen geen beelden worden gemaakt, zoals we dat kennen uit de klassieke oudheid.
Dit is een houten vrijstaand beeld. De gekruisigde Christus lijdt. Het gaat hier om een mens die sterft door verstikking.
Het gezicht van Christus is vol emotie. Hij heeft pijn en lijdt. De mondhoeken wijzen naar beneden en de mond is geopend. De ogen zijn gesloten. De Ottoonse kunst gaat meer kijken naar de mens achter Christus. Hij heeft geleden aan het kruis om ons van de erfzonde te bevrijden.
Dit beeld van Maria met Christus op haar schoot is gemaakt van hout bekleedt met goud en juwelen. De ogen zijn net als bij de Griekse beelden ingelegd om het gezicht meer expressie te geven.
Die Goldene Madonna ist eine der frühesten Plastiken des europäischen Mittelalters. Das Andachtsbild ist das älteste rundplastische Marienbild der Welt. Maria, die ‚Mutter vom guten Rat‘, ist die Patronin des Bistums Essen. Sie wird verehrt im Bild der Goldenen Madonna. Täglich kommen viele Gläubige in den Essener Dom, um vor der Skulptur zu beten. Die Goldene Madonna entstand um 980 n. Chr. während der Amtszeit der Essener Äbtissin Mathilde, einer Enkelin Kaiser Ottos des Großen. Die 74 cm hohe, aus Pappelholz geschnitzte Figur ist mit feinem Goldblech überzogen. Maria ruht auf einem Schemel, das Jesuskind sitzt seitwärts schauend auf ihren Oberschenkeln. Die Mutter hält mit dem linken Arm die Schultern des Kindes, die rechte Hand hält ihm eine Kugel (Weltkugel) hin. Christus hat den Blick auf die Weltkugel gerichtet, die er mit der Rechten segnet. Die Augen von Mutter und Kind bestehen aus leuchtend blauem, weißem und rotem Email. Der Heiligenschein des Kindes wie auch ein Buch, das es mit der Linken hält, Teile des Thrones und die Weltkugel sind mit Emails, Edelsteinen und Filigran verziert. Weitere Schmuckelemente, die teilweise noch im 19. Jahrhundert vorhanden waren, sind verloren gegangen. Im Gegensatz zum Kind trägt die Muttergottes keinen Heiligenschein. Der ursprüngliche ist wohl schon im 11. Jahrhundert abgenommen und in anderen Essener Kunstwerken weitergenutzt worden. Das Bildwerk wurde im Mittelalter bei den großen Prozessionen im Kirchenjahr mitgeführt, an den Bitt-Tagen vor Christi Himmelfahrt und am Fest Mariä Himmelfahrt am 15. August. An Mariä Lichtmess am 2. Februar wurde die Skulptur auch mit einer goldenen Krone gekrönt, ein Hinweis auf Maria als regina coeli, die ‚Königin des Himmels‘. bron: Domschatz Essen
Deze schrijn van Sainte Foye (de Heilige Fides) is zowel een sprekende als een tonende reliekschrijn. De relieken van de Heilige Fides zitten achter het scharnierde deurtjes. In de loop van de eeuwen werden deze reliekschrijn verder verfraaid.
Omdat aan het eind van de Ottoonse tijd ook pelgrimages in opkomst zijn en veel pelgrims de kerken bezoeken waar zich de relieken van heiligen bevinden moeten de kerken groter worden om de grotere hoeveelheid mensen te kunnen opvangen. Dat wordt de aanzet tot de Romaanse Kunst.